‘Een Pancrasser predikant met principes’
door Peter Bak
In: Noordhollands dagblad, 3 mei 2003


Ds. Paul Krop, 1909-1947
Naar één regel op het predikantenbord heb ik vaak gefascineerd zitten kijken: ‘Paul Marcel Jean Krop, gekomen van Ferwerd 1938, emeritus 1945, verbleef in Dachau van 1941 tot 1944, † 1947’. Goud op zwart, tegen een witte achtergrond. De letters zijn goudkleurig, zwart is de ondergrond van het predikantenbord, wit de muur waaraan het bord hangt. Eén regel, één woord: Dachau ... Duitslands eerste concentratiekamp, geopend in 1933, het jaar dat Hitler de macht overnam. Toen de Amerikanen het niet ver van München gelegen kamp in 1945 bevrijdden, waren 230.000 gevangenen de poort van ontberingen binnengevoerd. ‘Arbeit macht frei’, stond er luguber op de poort. De werkelijkheid was: ‘Vernichtung durch Arbeit’. Honger, koude, uitputting en ziekte eisten tienduizenden levens. Ruim tweeduizend Nederlanders werden naar Dachau gedeporteerd. Een kwart van hen keerde niet terug.
    Paul Krop werd in juli 1944 met zware longtbc uit het kamp ontslagen: kaalgeschoren, uitgemergeld, vel-over-been. Zijn redding was tijdelijk. De preekstoel zou Krop niet meer opgaan, en in 1947 stierf hij alsnog aan de gevolgen van zijn kampjaren. Het verhaal van een predikant met principes die tijdens de bezetting zijn mond niet wilde houden. Een telg uit een hervormd predikantengezin waarvan de vader en drie van de vijf zoons door de Duitsers achter de tralies werden gezet.

‘Ingeblikte kindertjes’
Paul Krop komt op 2 maart 1909 ter wereld in Zwolle, waar zijn vader, dr. F.J. Krop, hervormd predikant is. Het gezin verhuist in 1912 naar Rotterdam, waar Paul de lagere school doorloopt. Hij vervolgt zijn opleiding in Frankrijk, het geboorteland van zijn moeder. Hij gaat naar het gymnasium in Fontainebleau, vlakbij Parijs. Vervolgens gaat Krop in de Franse hoofdstad theologie studeren. In 1934 keert hij naar Nederland terug en wordt – in de voetsporen van zijn vader – als kandidaat-predikant werkzaam in de Waalse kerk. Lang duurt dat niet, want nog hetzelfde jaar wordt hij beroepen door de hervormde gemeente van Ferwerd, in Friesland. Krop neemt het beroep aan en vestigt zich op het weidse Friese platteland – groter contrast met zijn studiejaren in het mondaine Parijs was niet denkbaar.
    In 1938 wordt Krop door de hervormde gemeente van Sint-Pancras beroepen. Hij besluit Ferwerd te verlaten en wordt op 13 maart 1938 in de Witte Kerk als nieuwe predikant bevestigd. De vorige dag zijn Hitlers troepen Oostenrijk binnengemarcheerd – de oorlog begint zijn schaduw vooruit te werpen. De naam Krop zal de Pancrasser hervormde geloofsgemeenschap niet geheel onbekend in de
Krops vader stond bekend als ‘de dominee van de ingeblikte kindertjes’
oren hebben geklonken. De vader van de nieuwe predikant treedt namelijk regelmatig op als radiospreker voor de NCRV. Ook geniet hij bekendheid als voorzitter van het Nationaal Verbond ‘Godsdienst, Gezin, Gezag’, dat een nationale kruistocht voert tegen alles wat met communisme en de Sovjet-Unie te maken heeft. In al zijn strijdlust moet Krop eens geroepen hebben ‘dat de sovjets zelfs hun eigen kinderen opeten’. Om de belachelijkheid van die aantijging te laten uitkomen, was door de CPN gereageerd dat de kinderen niet alleen werden opgegeten maar ook werden ingeblikt. Sindsdien stond Krop senior bekend als ‘de dominee van de ingeblikte kindertjes’.
    Ook Pancrasser predikant Paul Krop blijkt een geharnast tegenstander van het Sovjet-communisme. In januari 1940 organiseert hij in café Bouwstra aan de Bovenweg een ‘Rusland-Finland avond’. In de bomvolle zaal worden hel en verdoemenis afgeroepen over het Rusland van Stalin, dat eind november 1939 een oorlog is begonnen tegen het nietige Finland. Tegen alle verwachtingen in houden de Finnen lang stand. Hun dapperheid wordt op menige protestvergadering geprezen, het verderfelijke en goddeloze karakter van het Sovjetregime in scherpe bewoordingen aan de kaak gesteld. De door Krop, op 25 januari 1940 georganiseerde ‘Rusland-Finland avond’ is daar geen uitzondering op. Hoe verder het communistische monster naar het Westen oprukt, zo klinkt het in café Bouwstra, des te gevaarlijker het voor Europa wordt.



Persoonsbewijs van Krop.
‘De duivel loopt op straat’
Een nog groter gevaar dreigt echter direct aan Nederlands oostgrens. Op 9 april 1940 valt het Duitse leger Denemarken en Noorwegen binnen. Een maand later, op 10 mei, begint de veldtocht in het westen. Nederland capituleert na vier dagen, na het Duitse bombardement van Rotterdam; België legt op 28 mei de wapens neer, waarna binnen een maand ook Frankrijk onder de voet wordt gelopen. Hitler is heer en meester op het Europese vasteland en dat zal voorlopig wel zo blijven. Wat nu? Menig Nederlander ziet veel goeds in de eind juli 1940 opgerichte Nederlandse Unie, die in contact met de Duitse bezetters wil bouwen aan ‘een nieuwe Nederlandse saamhorigheid’.
    Dominee Krop moet hier niets van hebben. Van hem heeft zich op 10 mei een blinde haat tegen alles wat Duits is meester gemaakt. Binnen en buiten de kerk steekt hij dat niet onder stoelen of banken. ‘De duivel loopt op straat’, verkondigt Krop aan iedere Pancrasser die het horen wil, ‘in Duits uniform’. Zowel in zijn prediking als op catechisatie en huisbezoek probeert hij zijn gemeenteleden ervan te doordringen dat het nationaal-socialisme volstrekt onbijbels is. Daarbij hamert hij voortdurend op artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin wordt geschreven van het uitroeien van valse godsdiensten en het te gronde richten van het rijk van de antichrist. ‘s Zondags bidt Krop steevast voor het Koninklijk Huis en de Nederlandse regering in Londen. Elke doopdienst
Dominee ‘flapt er alles maar uit’
prent hij zijn gemeente in dat de overheid – de Duitse bezetter – niets over de kinderen heeft te zeggen. Alleen de ouders zijn voor de opvoeding van hun kinderen verantwoordelijk, uiteraard in gehoorzaamheid aan God. Op catechisaties duldt Krop geen NSB-speldjes op de revers – verwijderen of verdwijnen, is zijn devies.
    Ook kant Krop zich mordicus tegen de collecte voor de Winterhulp, de overduidelijk op Duitse leest geschoeide hulpverleningsorganisatie. Krop overtuigt de kerkeraad van het ‘foute’ karakter van de Winterhulp. Op 29 november 1940 wordt met algemene stemmen besloten ‘zich streng afzijdig te houden in elk opzicht‘. De collecte gaat overigens door, onder auspiciën van burgemeester en wethouders, en brengt 550 gulden op. De gulle gevers krijgen als presentje een lichtgevend speldje.
    Adviezen dan wel aanmaningen zijn afkeer van de bezetter meer binnensmonds te houden, slaat Krop in de wind. Zijn onverschrokkenheid wordt wel bewonderd, maar er klinken ook tegenstemmen. Dominee is ‘onverstandig’, om niet te zeggen: ‘dom’ – ‘hij flapt er alles maar uit’. Voor de kritiek vanuit zijn gemeente houdt Krop zich echter doof. Ook de arrestatie van zijn vader, in het voorjaar van 1941, schrikt hem niet af. Krop senior onderhoudt vanuit Rotterdam contacten met verzetskringen in Frankrijk. De Duitsers zijn hem genadig. Met ‘een ernstige waarschuwing’ komt hij na een week weer vrij. Reden zijn verzetswerk te staken is dat niet. Samen met zijn zoons Eric en Jan raakt hij betrokken bij het verzetsblad Vrij Nederland. Ook gaan ze zich met de hulp aan joden bezighouden. Een Krop geeft zich niet zomaar gewonnen.

‘Principieel duitsvijandig’
Voor weinig Pancrassers komt de arrestatie van dominee Krop, op 20 augustus 1941, als een verrassing. ‘Bent U principieel duitsvijandig’, is een van de eerste vragen die de Sicherheitsdienst (SD) hem stelt. Het antwoord is kort maar krachtig: ‘Ja!’ Ook tijdens zijn verhoren in het SD-hoofdkwartier aan de Euterpestraat in Amsterdam weet Krop van geen wijken. ‘De hel is nog niet erg genoeg voor jullie’, bijt hij zijn verhoorders toe. Berouw heeft hij geenszins; hij zegt te hebben gehandeld uit heilige overtuiging, met artikel 36 van de geloofsbelijdenis als onwankelbaar uitgangspunt. Voor de SD maakt het de zaak tot een administratief a-b-c-tje: schuldig door bekentenis.
    In november 1941, drie maanden na zijn arrestatie, gaat Krop op transport naar Dachau. Hij komt er oog in oog met de duivel te staan – de hel op aarde. Sadistische kampbewakers treiteren, slaan, martelen; de arbeid is onmenselijk zwaar, het eten slecht en volstrekt onvoldoende, de kou een enorme kwelling. Van Krops lot dringt in Nederland weinig tot niets door, noch in de kring van diens
Over Krops lot tast iedereen in het duister
familie, noch in Sint-Pancras. Een brief van burgemeester Kroonenburg, van mei 1942, als reactie op het verzoek van de commissaris van de koningin opgave te doen van de ingezetenen die in hechtenis zijn genomen, vermeldt niet meer dan ‘dat ongeveer 10 maanden geleden is gearresteerd: Krop, P.J.M., geboren 2 maart 1909’. Ook de algemene synode van de hervormde kerk lijkt over de lotgevallen van Krop in het duister te tasten. Als het synode-secretariaat in juni 1942 door de Duitse autoriteiten wordt gesommeerd een overzicht te geven van de gevangen genomen predikanten en de reden van hun arrestatie, wordt achter de naam van Krop vermeld: ‘Ursache unbekannt’.
    Voor Krops familie moet de onzekerheid een ware marteling zijn geweest. En de zorgen nemen voorlopig geen einde want in het najaar van 1942 worden ook Krop senior en de zonen Eric en Jan gearresteerd. Na verhoor wordt vader Krop naar Kamp Amersfoort overgebracht, vandaar in januari 1943 naar de SS-Polizeigefängnis in het Brabantse Haaren. In september 1943 komt hij vrij. Eric en Jan moeten in januari 1944 terechtstaan, samen met een groot aantal andere medewerkers van Vrij Nederland. De broers krijgen lange gevangenisstraffen opgelegd en worden naar Duitsland afgevoerd.



Dr. F.J.Krop, de vader van Paul.
Terug uit Dachau
Eric Krop komt terecht in het kamp waar zijn broer Paul dan al meer dan twee jaar zit: Dachau. Aanwijzingen dat ze van elkaars lot hebben geweten zijn er niet. Daarbij komt dat Paul Krop in juli 1944 met vergevorderde longtbc uit het kamp wordt ontslagen. Op de veertiende van die maand keert hij in Sint-Pancras terug. Nog is zijn lijdensweg niet ten einde. De bevrijding, die in september 1944 zo dichtbij lijkt, laat nog lang op zich wachten. In de hongerwinter die volgt, komt Krop, die gebaat is bij goede voeding en medicatie, veel tekort.
    De Duitse capitulatie, op 4 mei 1945, brengt weinig verbetering. Krop wendt zich tot het Afwikkelingsbureau Concentratiekampen. ‘Ondergeteekende’, aldus een brief van juli 1945, ‘is ernstig ziek en heeft dringend extra voeding noodig’. De brief gaat vergezeld van een attest van dokter Destrée: ‘Ds P. Krop te St Pancras is lijdende aan een ernstige longtuberculose, ten gevolge van een verblijf van 3 jaar in Dachau, en heeft een zeer overvloedige voeding noodig’. Maar voeding alleen is niet genoeg. Krop wordt opgenomen in een sanatorium in Hoog-Laren, vervolgens in het Nederlandse Sanatorium in het Zwitserse Davos. Daar voltrekt zich in december 1945 een nieuw drama: zijn vader, op bezoek, komt plotseling te overlijden.
    De zuivere Zwitserse lucht brengt voor Paul Krop geen genezing. Begin 1947 wordt hij naar het Diaconessenziekenhuis in Utrecht overgebracht, waar hij op 4 juli sterft. Hij wordt begraven in Bilthoven, op ‘Den en Rust’. Een maand later wordt hij door de bekende christen-socialist J.H. Scheps, die de familie Krop kent uit het verzet, herdacht in diens weekblad Op Korte Golf. ‘Als predikant heeft Paul Marcel Jean Krop getuigd. Getuigd met al de felheid van zijn ziel. Een Krop waardig.’ Het zijn niet de laatste woorden die Scheps aan Paul Krop wijdt. In 1973, in het eerste deel van zijn oorlogsmemoires, wijdt hij drie pagina’s aan de Pancrasser predikant. Krop was ‘niet verstandig’, aldus Scheps, omdat hij ‘te hard’ en ‘te scherp’ was. Maar hij was bovenal moedig, en daarom behoorde hij, in de nagedachtenis aan de jaren ’40-’45, tot die indrukwekkende ‘wolk van getuigen rondom ons’.
    Die nagedachtenis is in 1982 voor een ouderling reden het stilzwijgen in Pancras rondom Paul Krop te verbreken. Zeker, Krop was een controversiële figuur, maar zijn strijd tegen de Duitse bezetter was onbetwistbaar en had hem uiteindelijk het leven gekost. De ouderling stelt voor dit vast te leggen op het predikantenbord in de kerk, door aan Krops gegevens toe te voegen: ‘verbleef in Dachau van 1941 tot 1944, † 1947’. En zo staat het er, in de Witte Kerk van Sint-Pancras, met gouden letters, ter nagedachtenis van een man die tijdens de zwarte bezettingsjaren niet wilde zwijgen.
Print: ‘Een Pancrasser predikant met principes’

Print: ‘Een Pancrasser predikant met principes’

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak