Exposé
van m’n proefschrift, uitgesproken tijdens m’n promotie
16 november 1999

Meneer de rector magnificus, dames en heren,

In deze zaal vond bijna zeven jaar geleden ook een bijeenkomst plaats die in het teken stond van de geschiedenis van Trouw. Op 1 februari 1993 werd op deze plaats het – door mij geschreven – boek Harde koppen, rechte lijnen gepresenteerd. Het verscheen ter gelegenheid van het vijftigjarige bestaan van Trouw.
    Bij deze gelegenheid schetste Jan Greven, de toenmalige hoofdredacteur van Trouw, de wordingsgeschiedenis van het gepresenteerde boek. Die begon ergens in 1990, op een plaats niet zo ver hier vandaan, in een cafeteria in een winkelcentrum aan de Amstelveense Groenelaan. Greven had daar een gesprek met oud-Trouw-journalist Ben van Kaam. Al járen maakte Van Kaam zich sterk voor een grote, wetenschappelijke studie over Trouw, vooral wat de verzetsgeschiedenis van de krant betrof, en hij vond dat het er toch echt eens van moest komen. Van de Trouw-groep uit de oorlog leefde nog een betrekkelijk groot aantal personen dat kon worden geïnterviewd; nóg langer wachten zou betekenen dat – letterlijk – een historische kans zou worden gemist.
    Harde koppen, rechte lijnen was die grote studie niet. Het was een beperkte studie over de zogenaamde ‘kleine krantjes’, de lokale en regionale edities uit het laatste oorlogsjaar. Anders dan men misschien zou verwachten kwamen de plannen voor een grotere Trouw-studie door de jubileumuitgave niet op een laag pitje te staan – integendeel. De aandacht die Madelon de Keizer in 1991 met haar dissertatie over het verzetsblad Het Parool trok, bracht de wetenschappelijke studie over Trouw een flinke stap dichterbij. Een goed voorbeeld doet volgen, en begin 1993 kon ik als ‘assistent-in-opleiding’ verder aan de slag, met als resultaat de vanmiddag door mij te verdedigen studie.
    Toen ik voor het promotieonderzoek werd gepolst, was ik van mening dat er voor een dissertatie over alleen het ondergrondse Trouw te weinig bronnenmateriaal voorhanden was. Mijn voorstel was daarom een proefschrift te schrijven over Trouw als verzetsblad én naoorlogs dagblad. Omdat ook voor de naoorlogse geschiedschrijving van Trouw niet al te veel archiefmateriaal beschikbaar was, zou de nadruk moeten komen te liggen op het bestuderen van de krant zelf, op de ‘leggers’: de banden waarin de nummers zijn gebundeld. Het zou dus geruime tijd sjouwen worden – sjouwen van en naar het magazijn van de VU-bibliotheek op de derde verdieping waar de Trouw-leggers worden bewaard. Zeker, de jaargangen van de krant zijn ook op microfilm of microfiche beschikbaar, maar er gaat natuurlijk niets boven het directe, fysieke contact met het bedrukte papier van weleer. ‘Zien moet je voelen’.
    Kiezend voor een historische analyse van de hoofdartikelen werd de blik vooral op de linkerkolom
Het zou dus geruime tijd sjouwen worden
van de voorpagina gericht, naar de plaats waar Trouw haar hoofdredactionele meningen ventileerde. Hoofdartikelen lezen, bestuderend lezen, is een intensieve, vermoeiende bezigheid, vooral in het begin. Je moet wennen aan de taal en de stijl, en weet niet goed wat wel en niet van belang is. Maar allengs kreeg ik meer ‘greep’ op de stof, en de wandelingen naar het bibliotheekmagazijn volgden zich met steeds kleinere tussenpozen op. Medio 1994 sjouwde ik me het jaar 1950 binnen. Een klein jaar later was ik in de jaren zestig aangeland, en juist voor het einde van 1995 sloeg ik het Trouw-jubileumnummer van 27 januari 1968 op, het eindpunt van mijn onderzoek.
    Het was de eerste jaren niet alleen leggeronderzoek dat de klok sloeg. Een welkome afwisseling was het speuren in archieven. Ook begon ik alvast met het beschrijven van de oorlogsjaren van Trouw. Tot mijn verbazing – en ook frustratie – liep ik met het schrijven vast, vooral in de voorgeschiedenis van Trouw: in de tegenstellingen die zich in 1942 manifesteerden rond en in Vrij Nederland, het in augustus 1940 opgerichte verzetsblad dat in 1942 meer en meer een vehikel werd van de vooruitstrevende denkbeelden van de bevlogen Henk van Randwijk. De antirevolutionaire redactrice Gesina van der Molen wenste niet aan Van Randwijks ‘grootse en gedurfde toekomstconstructie’ mee te bouwen. Dat gold ook voor een deel van het verspreidingsapparaat, terwijl uit kringen van de ondergrondse ARP eveneens afkeurende geluiden waren te horen. Vervolgens ontbrandde in de herfst van 1942 een conflict over de vraag hoe Vrij Nederland moest worden geleid: centraal, door de redactie, zoals Van Randwijk wilde, of decentraal, met gescheiden verantwoordelijkheden voor redactie en verspreidingsapparaat, zoals Wim Speelman, leider van het apparaat, wilde.
    Nadat de bezettingsjaren eenmaal beschreven waren vlotte het verhaal over de naoorlogse krant gelukkig sneller. Het verhaal van ‘Ons gezag in Indië’ dat Trouw tot 1950 in zijn greep hield: overheid was overheid en rebel was rebel. Het verhaal van de strijd tegen de staatsabsolutistische dwaalleer van de Partij van de Arbeid, dat als een rode draad door de jaren veertig en vijftig liep. ‘Wij komen’, zo bezag Trouw de toestand in het voorjaar van 1947, ‘in de richting van een nieuwe vorm van nationaal-socialistische dictatuur.’ Hitler was verslagen, maar de geest van het totalitarisme was nog springlevend, wat Trouw deed schrijven van ‘Twee tijden – één zaak’. En – voeg ik eraan toe – ook wel één man, namelijk Schermerhorn, grondlegger van de Partij van de Arbeid en voorzitter van de door Trouw verfoeide Commissie-Generaal die in 1946 en ’47 in opdracht van de regering met het – vond Trouw – rebellenbewind van Soekarno onderhandelde.
    Tien jaar later nog, in 1957, toen Schermerhorn zich al geruime tijd in de luwte van de Eerste Kamer
Hitler was verslagen, maar de geest van het totalitarisme was nog springlevend
had teruggetrokken, brandmerkte Trouw diens opvattingen als ‘door en door gevaarlijk’, om er voor alle duidelijkheid aan toe te voegen dat dit ook voor de Partij van de Arbeid als geheel gold. Het was de partij van het collectivistische kwaad, die het overheidsapparaat, zo schreef Trouw, maakte tot het uit de zee oprijzende beest uit de Openbaring van Johannes, ‘met tien horens en zeven koppen’.
    Het was ARP-minister van Economische Zaken Zijlstra die Bruins Slot eind 1957 adviseerde het ‘zwaard’ van de geloofsstrijd tegen de socialisten wat te laten rusten en de ‘troffel’ van het politieke handwerk vaker te hanteren. Twee jaar later, in oktober 1959, drukte het VU-studentenblad Pharetra zich nog pregnanter uit: Trouw bracht een ‘anti-socialistische koekoekséénszang’ ten gehore, op tekst en muziek van ‘een partijman van monomaan kaliber’: Bruins Slot. Hierop volgde in de zomer van 1960 een vernietigend enqueterapport van het Nederlandse Instituut voor Motivation research; het rapport noemde Trouw ‘saai’, ‘sloom’, ‘eenzijdig’, ‘bevoogdend’, en ‘niet van deze tijd’.
    ‘Stáán in eigen tijd’ heette het hoofdartikel waarin Bruins Slot in september 1960, twee maanden na het verschijnen van het rapport, een andere toon aansloeg. ‘Schrift en Historie’ waren weliswaar essentieel, maar mochten niet verabsoluteerd worden, schreef Bruins Slot nu. Een werkelijk christelijke politiek hield in dat je met beide benen in de werkelijkheid van alledag moest staan, met een vanuit het Evangelie genormeerde kritische opstelling die tot het uitspreken van een radicaal ‘neen’ kon leiden.
    Ik rond mijn inleiding af met een bericht dat een jaar geleden in Trouw verscheen, juist op het moment dat ik een punt zette achter het manuscript van mijn proefschrift. Het betreffende Trouw-artikel meldde dat de voormalige verzetsmedewerkers van het blad hadden besloten hun jaarlijkse reünies te staken. ‘Je kunt beter op dit punt stoppen’, zo werd de beslissing verwoord. ‘Er vallen nu zo vreselijk veel mensen weg en er zijn er nog zoveel die je er graag bij zou willen hebben, maar die kunnen niet meer komen.’ Als herinnering kregen de voormalige illegale werkers een kleurenafdruk van een in 1945 uitgereikt schildje met de tekst: ‘Wie "vrijheid" zei, schreef het leven af en koos den strijd, God en het land gewijd’. Naast deze tekst stonden de regels die in januari 1943 op de voorkant van het eerste, onder de voorlopige titel Oranje-Bode, verschenen Trouw-nummer waren afgedrukt:

        ‘Ja, zij zullen
        zich vervullen,
        deze tijden van geluk!
        Dees ellenden
        gaan volenden;
        en verpletterd wordt het juk’.

Het krantebericht bepaalde mij er eens te meer bij dat – hoe je het ook wendt of keert – Trouw als voormalig verzetsblad een bijzondere krant is, en dit ook altijd zal blijven. Een krant waarvoor mensen hun leven hebben gegeven. Van die krant heb ik de achterliggende jaren een deel van de geschiedenis mogen beschrijven, wat mij een groot voorrecht is geweest.

> Slotbeschouwing van het boek
> Recensies
> Harde koppen, rechte lijnen. De lokale en regionale edities van Trouw in oorlogstijd
Print: Exposé van proefschrift

Print: Exposé van proefschrift

Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak
Gepubliceerd >