Dames en heren, beste aanwezigen,
Morgen is het honderd jaar geleden dat in Den Haag de eerste vergadering
van de Nederlandse Christelijke Reisvereniging plaatsvond. De oprichters hadden hoge verwachtingen:
in de zaal was voor 150 belangstellenden plaats. Twaalf mensen kwamen opdagen. De vergadering
werd naar een kleinere zaal verplaatst. Honderd jaar later is het omgekeerde het geval.
De zaal in Nijkerk bleek te klein. Misschien hadden de bestuursleden, als
blijk van historisch besef, in de geest van hun voorgangers moeten handelen.
Dus eerst u allen naar Nijkerk laten komen, daar meedelen: mensen, de zaal is te klein.
En dan met z'n allen, als groepsreis, naar Lelystad. In huifkarren bijvoorbeeld,
bij voorkeur van Ierse makelij. Van die tochtige hutten op wielen weet secretaris Jan Ovinge alles af.
De eerste secretaris van de NCRV heette Harmen Anskes Dijkstra.
Of hij kennis van Ierse huifkarren had weet ik niet. Ik weet wel dat Dijkstra een
in Heerenveen geboren Fries was, werkzaam in de christelijke vakbeweging.
In de zomer van 1922 kreeg Dijkstra een krantenartikel onder ogen. Daarin
las hij dat de Nederlandsche Arbeiders Reisvereeniging honderd gezinnen een
mooie vakantieweek op de Veluwe had bezorgd. Dijkstra dacht: moeten wij, voor
onze eigen protestants-christelijke werklieden, ook niet zo?n reisvereniging hebben?
Een paar maanden later, op 23 oktober 1922, was de Nederlandse
Christelijke Reisvereniging een feit. De eerste reis ging van Den Haag naar Rotterdam:
paasmaandag 2 april 1923. Pinksteren was goed voor een reis naar Belgie. In de zomer
van 1923 werden reizen naar Parijs, Berlijn en Luzern georganiseerd. In Luzern schreef
de NCRV meteen culinaire geschiedenis. Een deelneemster, geen trek in eten hebbend,
sprak tegen een ober de onsterfelijke woorden: 'Ich habe keinen Zug.' Voor een goed
begrip: een Zug is wat anders dan een huifkar. Toch kan het in een trein ook winderig zijn.
Dat merkten de Luzernreizigers op de heenweg. Brandheet was het, open stonden de
wagonramen en naarbinnen waaide het roet dat de stoomlocomotief uitspuwde.
Een deelnemer schreef: 'We zagen eruit als kolensjouwers.'
De ware NCRV'er reisde niet alleen voor de lol. Het reizen was
ook een leerschool. Eerste les was het aanschouwen van al het schoons dat God de wereld
had geschonken en het aankweken van ontzag daarvoor. De reiziger moest leren zien, leren
bewonderen, leren aanbidden. Maar hij of zij moest zich ook leren gedragen. Van huis,
in den vreemde, kon de verleiding groot zijn de morele teugels te laten vieren:
offeren aan wijntje en Trijntje en meer van dergelijk onchristelijk vertier.
Reizen was volksopvoeding. Het was ook een les in verdraagzaamheid, harmonie.
Reizen bracht mensen bij elkaar, tot elkaar. De NCRV werd opgericht vier jaar
na afloop van een afschuwelijke loopgravenoorlog. Het reizen doorbrak landsgrenzen,
bracht volkeren bij elkaar en kon aldus bijdragen aan het bewaren van de vrede.
Deze lessen werden vooral uitgedragen door secretaris Dijkstra.
Hij was in de jaren twintig en dertig de grote onderwijzer van de NCRV. Zijn klas
groeide van twaalf leerlingreizigers in 1922 tot vijftienduizend in 1930. Hoogtepunt was,
al in 1924, een reis met 350 leden naar het Zwitserse Lugano. Een jaar later gingen
vierhonderd leden met een speciale trein naar Montreux. Driehonderd NCRV'ers maakten
in 1929 een cruise naar de Noordkaap. Het waren kunststukjes van jewelste, zowel
wat organisatie als logistiek betrof.
Ondertussen liet de Reis der Reizen op zich wachten: naar het
Heilige Land, Palestina. De hoge reissom en de vijandelijkheden ter plaatse waren hier
debet aan, maar ook de avontuurzin van de leden. Die was niet groot. De meesten wilden
veiligheid, gemak, luxe, comfort. Risicomijdend ledengedrag gaf reisleiders ergernis.
Je organiseerde je het vuur uit de sloffen voor een cultuurreis naar Rome. Niet meer
dan tien, twintig aanmeldingen waren je deel. Want Italie heette smerig te zijn, en
ook het Walhalla voor zakkenrollers. In den beginne waren NCRV?ers nogal bangig. Een
deelnemer aan de eerste Palestinareis, in 1930, werd voor struikrovers gewaarschuwd en
kreeg het advies een revolver mee te nemen. Maar je draaide een standaardreis naar
het veilige en propere Berner Oberland in elkaar en de aanmeldingen stroomden binnen.
De reizen naar Palestina en (na 1948) Israel zijn meer dan
vijftig jaar lang het beeldmerk van de NCRV geweest. Het land van de bijbel was voor
de reisvereniging met de bijbel de ultieme bestemming. Dat had iets dubbels.
Eigenlijk zou ieder lid eens de reis naar het Heilige Land moeten maken, maar het
moest ook weer geen massale happening worden. Dit dilemma wordt belichaamd door
geograaf Arie van Deursen, die de NCRV van 1926 tot 1963 voorzat. Van Deursen
leidde menige reis naar het Heilige Land: met dertig, veertig leden in de trein
naar Genua; dan op de boot naar Beiroet. Nee, niet aan dek zitten luieren in een
ligstoel. De zeedagen werden benut om de reizigers van alles en nog wat aan historische,
culturele en geestelijke kennis van hun bestemming bij te brengen. Je reisde tenslotte
om te leren. De boottocht als stoomcursus, de Heilige Landreis als excursie met
een grote 'E', van Damascus tot Berseba.
Maar tijden veranderden. Varen werd rond 1960 vliegen. Met de metalen
vogel van Schiphol naar Tel Aviv en vice versa: in veertien dagen uit en thuis, pelgrimeren
met de rotvaart van het opkomende massatoerisme. Van Deursen zag het met lede ogen aan.
Nog meer veranderde rond 1960. Er kwamen scheuren in de zogenaamde 'zuilen': dat zo
oer-Holllandse complex van verenigingen, partijen en andere organisaties op levensbeschouwelijke
grondslag. Dat complex bestond bij de gratie van de volgzaamheid van het volk. Maar
dat liet zich niet meer zo gemakkelijk leiden. Mensen werden mondiger.
Over dit proces, dat nauw met ontkerkelijking samenhing, is veel
geleerds te zeggen. Wees gerust: dat ga ik niet doen. Laat ik dit zeggen: toen dit proces
in volle gang was, eind jaren zestig, begin jaren zeventig, organiseerde de NCRV huifkarreizen
in Zuid-West-Ierland. Koken, eten en slapen in de kar, maar was de sanitaire nood hoog en
de bebouwde kom ver weg, dan moest je de struiken in. En je moest dat paard iedere avond
uitspannen. Dat had niet iedereen begrepen, met een nacht vol deining als gevolg.
'Dat beest bleef maar lopen,' klonk het de volgende morgen op vermoeide toon,
'en die wagen schudde zo.'
Wat heeft een Ierse huifkar met ontzuiling en ontkerkelijking in
Nederland te maken? Denk voor het paard het volk, of specifieker: de ledenschare van de
NCRV. Op de bok zit het bestuur. Het paard wil uit het gareel. Geef je hieraan toe, dan
beland je vroeg of laat ook in die struiken. Ik geef toe: de vergelijking is wat vergezocht ?
en misschien slaat ie eigenlijk wel helemaal nergens op. Maar dan had Jan Ovinge maar
niet met die huifkarren in de weer moeten gaan.
Wat ik bedoel te zeggen is dit: ontzuiling en ontkerkelijking droegen
de neergang van de NCRV in zich. Mondigheid smaakte naar meer, of op z'n NCRV's gezegd:
je kreeg er Zug van. Men liet zich niet meer aanzeggen hoe men zich in den vreemde diende
te gedragen en hoe op even verantwoorde wijze van Gods weergaloze Schepping kennis moest
worden genomen. De leerschool die de NCRV in wezen was kreeg met zelfbewuster leerlingen
te maken. Ze liepen niet weg ? tenminste: niet meteen. De NCRV kende in de roerige jaren
zestig een gestage groei: van 32.000 leden naar veertigduizend in 1970. Welvaart was de
oorzaak: hogere lonen, meer vakantie.
Aan de welvaartsstijging kwam in de jaren zeventig een einde: 1973 eerste,
1979 tweede oliecrisis. De eerste helft van de jaren tachtig liep Nederland economisch aan de grond.
Ontzuiling en ontkerkelijking zetten door. De NCRV raakte in zwaar weer. De ledenbinding was
nooit bijster groot geweest: nogal wat mensen zegden het lidmaatschap na een genoten reis weer op.
Intern heette dit het duiveltileffect: leden fladderden net zo gemakkelijk naar buiten als naar
binnen. Ook worstelde de NCRV met het imago duur en uit de tijd te zijn. En dan was er nog de
vergrijzing. De core-business van de NCRV waren groepsreizen voor vijftigplussers: veilig,
vertrouwd, gezellig. Maar de vijftigers werden zestig, en dan zeventig - en dan begonnen
ze af te haken. De aanwas van nieuwe vijftigers was gering.
Van de veertigduizend leden die de vereniging in 1970 had geteld, waren
er bij de millenniumwisseling nog maar zevenduizend over. De vereniging was zwaar verliesgevend.
De andere landelijke, levensbeschouwelijke reisverenigingen hadden de vlag al gestreken.
De grote, neutrale NRV, de Nederlandse Reisverening, deed dit in 1999. De NRV had in de jaren
vijftig meer dan tweehonderdduizend leden gehad. De NCRV ging door. Het succes van de Kampeerafdeling
was zeker een stimulans. Ook kon de vereniging zich, in een door massatoerisme overwoekerde reiswereld,
onderscheiden met maatwerk, de maat van de menselijke benadering. Maar wat de vereniging
vooral staande hield was iets dat zich moeilijk laat verwoorden: sfeer. Reizen was het vieren
van een bijbels geinspireerd gemeenschapsgevoel. Dat bindt, schept een band, geeft vertrouwen.
Aan een paar woorden heb je genoeg. Hoe sterk dat gevoel nog is blijkt vandaag: de zaal in
Nijkerk was te klein. Daarom zijn we in Lelystad beland.
Twee jaar geleden waren voorzitter Kees Herder, secretaris Jan Ovinge en ik
wat aan het struinen in een verhuisbox in Hoofddorp, waar het NCRV-archief werd bewaard. Nu is het boek er.
De vereniging begon in 1922, in Den Haag, met twaalf. Wanneer en waar ze eindigt? De tijd zal het leren.
Voor ons ligt de toekomst, achter ons het verleden: honderd jaren. Die heb ik proberen te verwoorden.
Het resultaat wil ik nu graag aanbieden.
> Boek verschenen bij
Academische uitgeverij Eburon