Op een milde najaarsdag in 1998 rijdt een bestelbusje het Zuidwerfplein in Den Haag op. Het is afkomstig uit het Amsterdamse Buitenveldert en herbergt twee heren van het Historisch Documentatiecentrum van de Vrije Universiteit. De heer achter het stuur mag zich zowel Hans Seijlhouwer als archivaris van het Documentatiecentrum noemen. Naast hem zit een historicus en kandidaat-biograaf – hij is nu aan het woord. Het busje stopt voor Zuidwerfplein numero 7. Beide heren hebben hun benen nog amper op Haagse grond gezet of de deur van het bewuste pand zwaait al open. ‘Dat kan er nooit allemaal in!’, klinkt het over het plein. ‘Dat busje is véél te klein’. De woorden zijn van Ea de Gaay Fortman, jongste dochter van de persoon wiens biografie vandaag wordt gepresenteerd. We gaan naar de eerste verdieping, naar de studeerkamer van haar anderhalf jaar eerder overleden vader. De stapels papier reiken tot onze middel en vormen, als in een doolhof, een pad naar de stoel achter het bureau. Het is het gevolg van een druk leven, met vele nevenfuncties: weinig papier werd weggegooid, veel opgestapeld. We gaan een tweede trap op en komen op de zolderverdieping. Nóg meer paperassen, nog veel meer. Het busje is te klein, véél te klein. Er moet een verhuizer aan te pas komen. Onverrichter zake, in een schreeuwend leeg busje, rijden we naar Amsterdam terug, de kandidaat-biograaf met een wat beter gevoel dan de archivaris achter het stuur. Ruim drie jaar later, begin 2002, rijdt de biograaf, die de kandidaatsstatus inmiddels voorbij is, naar Breda. De reden van de reis is opnieuw archiefmateriaal: het familiearchief dat door Ea de Gaay Fortman thuis wordt bewaard. Vanwege het vertrouwelijke karakter van het materiaal is het de bedoeling dat ik het materiaal ter plaatse ga inzien. Ik verwacht de klus in een paar dagen te kunnen klaren, maar als in de hal een dekenkist opengaat wordt deze verwachting direct de grond ingeboord. De kist is afgeladen. Ik denk: als ik dit allemaal hier moet bekijken, moet ik voor maanden mijn tenten in het Brabantse land opslaan. Nu weten bekenden van de biograaf hoezeer deze aan de winderige polders van het West-Friese platteland zit gebakken. Gelukkig sprak Ea na enig gepeins de verlossende woorden: ‘Nou, dan moet je het archief maar in delen mee naar huis nemen, in vertrouwen’. Vertrouwen: een sleutelwoord in de relatie van de biograaf met de familie. Terugkijkend denk ik te mogen zeggen dat die verstandhouding uitstekend is geweest. Mijn bezoeken aan Breda, aan Ea de Gaay Fortman, hebben meer omvat dan het terugbrengen van bestudeerd archiefmateriaal en het ophalen van nieuwe stukken. Gesprekken hebben uren geduurd en zijn voor de biografie van grote waarde geweest. Een soeverein leven is de biografie van een man die solidariteit en verantwoordelijkheid, harmonie en gemeenschap met hoofdletters schreef. Het waren christelijke levenswaarden die hij in zijn laatste Een ‘wijs man’, een aristocraat, maar gespeend van gewichtigdoenerij levensjaren, toen de beurzen sky-high gingen, maar al te zeer had gemist. Winstbejag en graaizucht: hij gruwde ervan. Die afkeer zat er al vroeg in. Als zestienjarige gymnasiast schreef Willy de Gaay Fortman een opstel waarin hij de hekel haalde over handelslui die van kantoor naar beursvloer rennen, de aandelenkoersen uit hun hoofd kennen, zich nauwelijks tijd gunnen om te eten, laat staan dat ze oog hebben voor de minderbedeelden op aarde.Uit die afkeer sprak Abraham Kuypers ‘architectonische critiek’ op het kapitalistische bestel. Diens rede ‘Het sociale vraagstuk en de christelijke religie’, uitgesproken op het Sociaal Congres van 1891, werd door De Gaay Fortman eens getypeerd als ‘een communistisch manifest, maar in godsdienstige bewoordingen’. Uit Fortmans sociale betrokkenheid sprak ook de invloed van Pieter Sjoerds Gerbrandy bij wie hij aan de Vrije Universiteit colleges liep en die zijn leermeester werd. Gerbrandy’s ‘strijd voor nieuwe maatschappijvormen’, waarin de arbeider van verlengstuk van de machine weer tot volwaardig lid van de onderneming moest worden, werd het uitgangspunt van De Gaay Fortmans dissertatie, De onderneming in het arbeidsrecht, waarop hij in 1936 promoveerde. Op zijn promotie volgde een weinig gelukkige carrière als ambtenaar op het departement van Sociale Zaken. Graag zijn eigen gang gaand voegde hij slecht in de hiërarchische organisatie. Na twee jaar van verveling en frustratie op het departement denkt Fortman zijn leermeester Gerbrandy als hoogleraar te kunnen opvolgen. Gerbrandy treedt in augustus 1939, alle weerstand vanuit de ARP trotserend, toe tot het kabinet-De Geer, het eerste kabinet met sociaal-democratische ministers. Fortman wordt echter voor Gerbrandy’s leerstoel gepasseerd. Hij moet uiteindelijk tot 1947 wachten voordat hij aan de VU in een leerstoel wordt benoemd. Het professoraat bracht geen grote vervolgstudie op zijn proefschrift uit 1936. ‘Ik ben niet iemand’, zei hij, ‘die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat achter zijn bureau kan zitten studeren.’ Hij gaf college, met veel plezier; hij bekleedde vele nevenfuncties, met niet minder plezier. Van wetenschappelijk werk van grote omvang kwam het niet meer. Sprekend over zijn vele bestuursfuncties, zei hij: ‘Ik vind het leuk om dingen te regelen, dingen voor mensen tot stand te brengen’. Ook naar een ministerschap heeft De Gaay Fortman wel oren. In 1951, 1952 en 1956 is hij nadrukkelijk in beeld, ook weer in 1965, bij de formatie van het kabinet-Cals/Vondeling. Maar ook in 1965 wordt Fortman geen minister. Hij wordt de eerste meerjarige rector van de Vrije Universiteit. Hij bekleedt de functie tot 1972, roerige jaren waarin studenten tot tweemaal toe de universiteit bezetten. Moeilijke jaren voor De Gaay Fortman. De hakken moeten, meer dan hem lief is, in het zand; de door hem zo verfoeide ‘boosheid van het oordeel’ viert hoogtij. De terugkeer naar zijn leerstoel, in september 1972, valt De Gaay Fortman zwaar. Vooral de vele regels en voorschriften die de universiteit overspoelen storen hem. Ze roepen herinneringen op aan de jaren dertig en veertig, toen hij zich als ambtenaar de gevangene van een organisatie voelde. Het ministerschap, waarvoor hij in februari 1973 door informateur Jaap Burger wordt benaderd, komt eigenlijk als geroepen. Op 11 mei 1973, drie dagen na zijn 62e verjaardag, staat De Gaay Fortman als minister van Binnenlandse Zaken, naast premier Den Uyl, op het bordes van Huis ten Bosch. Zo leermeester, zo leerling. In 1939 trotseerde Gerbrandy het veto van Colijn en trad toe tot het kabinet-De Geer, het eerste van rooms-rode signatuur. Vierendertig jaar later trotseert ook De Gaay Fortman de antirevolutionaire woede en treedt toe tot het kabinet-Den Uyl, dat de rooms-rode draad weer probeerde op te pakken. Een draad waarin het rood van de maakbaarheid van de samenleving het confessionele Als minister probeerde Fortman zich boven het parlementaire gekrakeel te verheffen wit overheerst en die van begin af aan de nodige ravels vertoont. Als de draad vier jaar later knapt, een paar maanden voor de verkiezingen, heeft De Gaay Fortman naam gemaakt als een minister die zich boven het parlementaire gekrakeel heeft proberen te verheffen. Politiek vlagvertoon is hem vreemd. Hij slaat niet met de vuisten op tafel, hij slaat evenmin met deuren. Relativeringsvermogen overheerst, gekruid met humor en ironie, op het laconieke af, soms grenzend aan het badinerende, op een toon van: zo erg is het nu allemaal ook weer niet.Eigenlijk geen politicus dus, maar een regent, een bestuurder: hoffelijk en beschaafd. Scherpzinnig, zonder gelijkhebberig of drammerig te worden. Een ‘wijs man’, een aristocraat, maar gespeend van gewichtigdoenerij. Eenvoud en soberheid waren thuis met de paplepel ingegoten, zuiverheid ook. Zuiverheid in de politiek, zuiverheid in het persoonlijk leven, zuiverheid in het geloof. Zuiverheid door twijfel. ‘Ban de twijfel niet uit, want de twijfel zuivert’, luidde een van de levensregels van De Gaay Fortman. Dat leven eindigde op 29 maart 1997, Stille Zaterdag, dag van vertwijfeling. Ik heb dat leven mogen beschrijven, wat mij een voorrecht en een genoegen is geweest. Het begon met een vergeefse rit naar het Zuidwerfplein waar twee heren een studeerkamer vol papier aantroffen. Het eindigt óók in Den Haag, hier in de Rolzaal, weer met papier, maar nu in boekvorm. En dat boek wil ik nu graag aanbieden aan Bas de Gaay Fortman. > Bespreking in het dagblad Trouw > Bespreking in NRC Handelsblad > Hans Goslinga, in Trouw, ‘Het CDA heeft de geest van Gaius nodig’ > ND: ‘Spiegel voor politicus’ > ND: ‘Gaius op het paleis’ > Jan-Jaap van den Berg, ‘Een duizendpoot en bruggenhoofd’, in: Socialisme en democratie, 5-2005 > Radio-interview over het boek > Peter Bak, Pientere knaap. Jeugdjaren van W.F. de Gaay Fortman (Amsterdam 2003) > Peter Bak, ‘Gaay Fortman, Wilhelm Friedrich de’, op: Protestant.nu > Archief W.F. de Gaay Fortman, Historisch Documentatiecentrum van de Vrije Universiteit > Reformatorisch Dagblad over Fortman en de Lockheedaffaire > Peter Bak, ‘Wilhelm Friedrich de Gaay Fortman’, op: BWSA > Peter Bak, ‘Wilhelm Friedrich de Gaay Fortman: aan de wetenschap alleen niet genoeg’, in: A.C. Flipse (red.), in: Verder kijken (VU Uitgeverij/Amsterdam 2016) 187-194 © Bak schrijft ! | Historicus, schrijver en
redacteur Peter Bak
|