Dit artikel belicht de Volkseenheidconferenties die in de jaren dertig plaatsvonden. Ze werden georganiseerd op initiatief van de nauw met de Woodbrookebeweging verwante Vrijzinnig Christelijke Studentenbond (VCSB) en waren wegbereiders van de Nederlandse Unie. Geloofsgemeenschap 1933. De mondiale economische crisis, die vier jaar eerder is ingeleid door de ineenstorting van de New Yorkse effectenbeurs, heeft de Nederlandse volkshuishouding niet onberoerd gelaten. Het aantal werklozen is van 100.000 naar 300.000 gestegen. Lange rijen wachtenden voor de stempellokalen bepalen het straatbeeld. De crisis verduistert ook de beroepsperspectieven van academici. Een glanzende carrière is niet langer vanzelfsprekend. Op universiteiten en hogescholen waart het spookbeeld van de trambesturende ingenieur en de kaartjesknippende doctorandus rond. Het brengt de VCSB, de SDSC, de Sociaal-Democratische Studentenclubs, en de ISS, The International Student Service, er begin 1933 toe de landelijke studentenverenigingen bijeen te roepen. Doel: regering, parlement en universiteiten ervan te vergewissen dat afgestudeerden massaal werkloos dreigen te worden. Over de tekst van een adres betreffende dit ‘universiteitsvraagstuk’ kunnen de studentenverenigingen het echter niet eens worden. Niet alleen in de burgermaatschappij is de verdeeldheid groot, ook in de studentenwereld tiert de hokjesgeest welig, tot ongenoegen van de VCSB. De VCSB, die was opgericht in 1915, was een op Barchemse grond ontsproten bundeling van vrijzinnig-christelijke studentenverenigingen in Groningen, Utrecht en Leiden. Bepalende factor in de ‘Het gemaniak met klaarheid en
verstandelijk inzicht’ verenigingen was het rond de eeuwwisseling in vrijzinnig-protestantse kringen
opgang makende jong-modernisme. Dit was een reactie op ‘het gemaniak met klaarheid en
verstandelijk inzicht’ van het negentiende-eeuwse liberale oud-modernisme. Religieuze
gegrepenheid en zedelijk idealisme werden centraal gesteld.Toen in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak en het negentiende-eeuwse optimistische mens- en wereldbeeld, met zijn onbegrensde vertrouwen in ratio en materie, aan scherven ging, sloten de drie vrijzinnig-christelijke verenigingen zich aaneen. Ze wilden, aldus een beginselverklaring van 1922, als geloofsgemeenschap van studenten getuigen van ‘de roeping en verantwoordelijkheid der jongeren in de wereld van dezen tijd’. Het vooruitgangsdenken was op de Noord-Franse slagvelden onder het oordeel gesteld. Er moest een nieuwe cultuur gestalte worden gegeven, een religieus-zedelijk gemeenschapsleven dat natie, stand, conventie, burgerdom en geloofsovertuiging oversteeg. Hiermee leunde de VCSB nadrukkelijk tegen de Woodbrookebeweging aan. Met het vorderen van de jaren twintig ebde dit hemelbestormende jeugdidealisme echter weg. Het restant ketste na 1930 hard af op de realiteit van crisis, fascisme en nationaal-socialisme. Dat de VCSB het ledental hard zag teruglopen sprak boekdelen. De tijdgeest maande tot daden, tot concrete invulling van de beginselverklaring. De Nederlandse natie was in het geding. Zou zij, tot in de kleinste maatschappelijke activiteiten opgedeeld langs godsdienstige en wereldbeschouwelijke lijnen, wel bestand zijn tegen de sociale en politieke spanningen? Het werklozenlegioen groeide in ijltempo, de armoede nam toe, Musserts NSB verscheen in de straten. Regering en parlement leek onmachtig. Mussert sprak honend over het aantal van 54 partijen dat aan de Kamerverkiezingen van mei 1933 deelnam, en hij was niet de enige. De dreiging leek ook uit ‘Moskou’ te komen. In 1933 verdubbelde de CPN haar aantal Kamerzetels (naar vier), nota bene twee maanden na de muiterij op de kruiser ‘De Zeven Provinciën’ die door de communisten was verwelkomd als het einde van de kapitalistische maatschappij. Had de studentengemeenschap, zijnde ’s lands toekomstige intelligentsia, niet de plicht het voortouw te nemen tot het doorbreken van de nationale scheidslijnen: politieke en levensbeschouwelijke, maar ook die tussen rijkdom en armoede, stad en platteland, boven en beneden de Moerdijk? ‘De kern van een levend christendom’ In oktober 1933 besloot het hoofdbestuur van de VCSB, voorzitter Herman Heering en secretaris Willem Verkade voorop, een studentenconferentie te organiseren over ‘de eenheid van het Nederlandse volk’. Er werden uitnodigingen verstuurd naar alle landelijke studentenverenigingen die op religieus, politiek, sociaal en cultureel terrein werkzaam waren. Ze werden gevraagd plaats te nemen in een organisatie-commissie. In deze ‘volkseenheidcommissie’ verliepen de voorbereidingen nogal stroef. Voorzitter was Anton Brouwer, preses van de Utrechtse afdeling van de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (NCSV). De vergaderingen hadden veel weg van de spreekwoordelijke Poolse Landdag. Dat de conferentie er uiteindelijk toch kwam, was het werk van de VCSB, de NCSV en de Unie van RK Studentenverenigingen (UKSV). In ‘bilaterale’ conferenties hadden de drie elkaars afkeer van antithetisch denken ontdekt. Binnen de NCSV ging de theologie van Karl Barth hand in hand met kritiek op het isolement van het christelijk volksdeel. Ook de UKSV wenste zich niet te laten opsluiten in een hokje. De Unie stelde zich teweer tegen het episcopaat dat streng over de eenheid van het katholieke volksdeel waakte. Het was de gemeenschappelijke ‘kern van een levend christendom’ en het besef van ‘den grooten nood waarin ons volk verkeert’ die VCSB, NCSV en UKSV in de volkseenheidcommissie tot bakens in de woelige zee maakten. De drie organisatie gaven de definitieve stoot tot de eerste Volkseenheidconferentie van mei 1934 en waren de drijvende krachten achter de vier conferenties die nog zouden volgen. Oogmerk van de conferentie was ‘een platform te zijn waarop de verschillen in politieke overtuiging, wereldbeschouwing en godsdienstige gezindheid in een rustige atmosfeer konden
Op de conferenties van 1934 en 1935 kwam het tot harde botsingen worden besproken.’
Hierin slaagden de eerste twee Volkseenheidconferenties met verve, al was de atmosfeer niet altijd
even rustig. In het buitengewoon gemêleerde gezelschap van studentenorganisaties en sprekers dat
in mei 1934 en april 1935 een aantal dagen op ‘Woudschoten’, het in de Zeister bossen gelegen
conferentieoord van de NCSV, verenigd was, waren botsingen onvermijdelijk.Op de eerste Volkseenheidconferentie kwam het tot een harde aanvaring tussen Huizinga, de vermaarde Leidse historicus die als inleider optrad, en de delegaties van de UKSV en het Diets Studentenverbond (DSV). In zijn rede ‘Nederlands geestesmerk’ waagde Huizinga het de overmacht van Holland in de vaderlandse geschiedenis ‘heilzaam’ te noemen voor de ontwikkeling van Nederlands volkskracht. Dat was bij katholieke studenten, voor wie politiek-maatschappelijke ordening onlosmakelijk verbonden was met de emancipatie van de voormalige generaliteitslanden, tegen het zere been. Brabantia Nostra! In de Nederlandse volkseenheid diende ‘Ons Brabant’ de plaats te krijgen die haar als bakermat van de Dietse taalgemeenschap toekwam. De rede van Hendrik Brugmans, spreker namens de SDSC op de eerste Volkseenheidconferentie, ging evenmin ongemerkt voorbij. Brugmans, de latere ideoloog van het ‘personalisme’ in de Nederlandse Volksbeweging, hekelde in felle bewoordingen de sociale tegenstellingen die de Nederlandse natie spleten. Er was één uitweg: de klassenstrijd, kracht tot volkseeenheid. Bij monde van Heye Faber werd daarentegen van VCSB-zijde gesteld dat polarisatie tot niets zou leiden. Verdraagzaamheid was geboden. Nam men dit christelijk beginsel als uitgangspunt voor vernieuwing van de volksgemeenschap, zo betoogde Faber, dan behoefden belangenbotsingen en geestelijke tegenstellingen niet langer in een strijd tussen bezitters en bezitlozen, machtigen en machtelozen, bevoorrechten en kansarmen te ontaarden – integendeel. Streven naar groepsvorming, op basis van belangen, cultuur of religie, kon dan bijdragen aan de ‘verheffing en ontwikkeling van het economische en geestelijke levenspeil van de betreffende groepen en van het volk als geheel.’ Eenheid in verscheidenheid was volgens Faber sine qua non voor volkseenheid. Dit principe lag ook ten grondslag aan de beweging Eenheid door Democratie (EDD). Die werd opgericht na het schokkende resultaat van de NSB bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1935, de eerste stembus waarbij de beweging acte de presence gaf. Musserts beweging behaalde bijna 8% van de stemmen. Faber was van 1935 tot 1938 voorzitter van EDD. Ook zijn opvolger, Willem Schermerhorn, was uit de VCSB afkomstig. Ter verdediging van de democratische regeringsvorm wilde EDD werken aan ‘een daadwerkelijke solidariteit van de verschillende bevolkingsgroepen’ en ‘versterking van een op de vaderlandse traditie voortbouwend zedelijk volksbewustzijn boven partijgroepering, met eerbiediging van ieders godsdienstige overtuiging.’ Toen Nederland op 17 april 1935 naar de provinciale stembus ging, beleefde de tweede ‘De golven liepen hoog op’ Volkseenheidconferentie haar derde dag. ‘De golven liepen hoog op’, schreef het socialistische
dagblad Het Volk, ‘misschien mede onder invloed van de politieke beslissingen die in de wereld der
sociale werkelijkheid genomen werden.’Ook in de Woudschotense conferentiezaal speelde de NSB een hoofdrol. Namens de Nederlandse Nationaal-Socialistische Studentenfederatie (NNSS), de studentenorganisatie van de NSB, voerde Emile Verviers het woord. De stamvader van het Nederlandse fascisme joeg bijna alle aanwezigen tegen zich in het harnas. Hij weet het geringe nationale gemeenschapsgevoel aan de ‘rasverbastering en toenemende verjoodsching’ van het Nederlandse volk. Conferentievoorzitter Anton Brouwer moest alle zeilen bijzetten om de discussie in goede banen te leiden.
De derde Volkseenheidconferentie was gepland voor mei 1936 en had als onderwerp ‘ordening’. Dit woord had in de jaren dertig een welhaast magische klank. De economische crisis demonstreerde het falen van het kapitalistische systeem en dwong de overheid tot ingrijpen – tot ‘ordenen’. Het afvijlen van de scherpe randjes volstond niet meer. De conferentie moest wegens gebrek aan belangstelling worden verschoven. Debet hieraan was zeker dat kort tevoren een conferentie over ‘het universiteitsvraagstuk’ had plaatsgevonden. Op de conferentie presenteerde de commissie-Limburg een alarmerend rapport: binnen vijf jaar zou het aanbod van afgestudeerden bijna tweemaal zo groot zijn als de vraag. Deze jobstijding dreef de studenten echter niet naar een conferentie over ‘ordening’. In het hoofdbestuur van de VCSB rees de vraag ‘of ook de volgende studentenlichtingen het buitengewoon grote belang van deze contactmogelijkheid tussen de meest uiteenlopende studentengroepen wel op de juiste waarde schatten.’ Uiteindelijk vond de derde Volkseenheidconferentie een halfjaar later plaats, november 1936, in de Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort. Een van de sprekers was Hein Vos, directeur van het wetenschappelijk bureau van de SDAP dat een jaar eerder het Plan van de Arbeid had gepubliceerd. Vos schetste zijn gehoor hoe overeenkomstige bedrijven moesten worden samengevoegd tot bedrijfschappen, met aan het hoofd bedrijfsraden die uit vertegenwoordigers van overheid, werkgevers en werknemers bestonden. De raden dienden met verordenende bevoegdheden te kunnen beslissen over productie, investeringen en arbeidsomstandigheden. Ze moesten worden overkoepeld door een Algemene Economische Raad die de economie moest gaan sturen op basis van gegevens die door een conjunctuurbureau werden aangeleverd. ‘Ir. Vos zette even beknopt als helder de hoofdlijnen van het Plan uiteen’, schreef SDSC-afgevaardigde Loe de Jong, de latere geschiedschrijver van de tweede wereldoorlog, voldaan in een conferentieverslag. ‘De concreetheid en de weloverwogenheid van de voorgestelde maatregelen maakten grote indruk.’ De derde Volkseenheidconferentie in haar geheel beoordelend had De Jong ‘de aangenaamste herinneringen aan tal van interessante gesprekken met deelnemers van liberale, christelijke en katholieke kant.’ De katholieke econoom H.A. Kaag, hoogleraar aan de RK Handelshogeschool in Tilburg, brak een lans voor het Plan van de Arbeid. Het sloot bijna naadloos aan op Quadragesimo Anno, de encycliek die in 1931 was verschenen. Hierin drong paus Pius XI op eendrachtige samenwerking tussen werkgevers en werknemers aan. Hij schetste een maatschappij op corporatieve grondslag waarin de overheid, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, een aanvullende rol diende te vervullen. Het Plan van de Arbeid was volgens Kaag een belangrijke stap op weg naar een rooms-rode coalitie, zij het dat de Spaanse burgeroorlog volgens hem duidelijk maakte dat de socialisten de klassenstrijd nog niet hadden afgezworen en desnoods bereid waren die gewapenderhand te verdedigen. De SDSC-delegatie steigerde. Het conflict in Spanje had met ideologische tegenstellingen niets van doen. Daar ging de strijd tegen ‘gruwelijk onrecht’, niet in de laatste plaats begaan door de clerus. Een jaar later moest ook de vierde Volkseenheidconferentie, met als onderwerp ‘democratie’, Na 1935 nam de belangstelling voor de conferenties gestaag af
wegens onvoldoende belangstelling worden uitgesteld. ‘Democratie!, een woord in het brandpunt van
de politieke strijd, een “leugen” als predikaat van de tegenstanders, een kostbaar ideaal in de harten
van velen.’ Maar ook toen de conferentie in november 1937 alsnog plaatsvond, was de opkomst
zeer matig, zelfs van VCSB-kant. Zeker, de sprekers waren niet echt van naam en na het debacle van
de NSB bij de Kamerverkiezingen van 1937 leek het ergste gevaar voor de democratie geweken.
Maar toch... Het volkseenheidstreven, zijnde – in de woorden van Anton Heering –
‘de belichaming van het geloof in de intellectuele jongeren van Nederland, hun afkeer van
voorgoed in een vakje ingedeeld te worden, hun bereidheid thans gezamenlijk de grondslagen
te leggen voor toekomstige vruchtdragende arbeid aan de gemeenschap’, was ontegenzeggelijk
in het slop geraakt.Dat bleek ruim een jaar later eens te meer toen bij de vijfde Volkseenheidconferentie, over ‘stad en platteland’, slechts enkele tientallen studenten aanwezig waren. Het duurde dan ook ruim een jaar voordat de volkseenheidcommissie weer moed had gevat en een zesde conferentie organiseerde, voor het weekend van 17 tot 19 mei 1940. Op 10 mei vielen de Duitsers ons land binnen; de conferentie, die ‘volksopvoeding’ als thema had, werd afgelast. Van volkseenheid naar Nederlandse Unie Verzandde het volkseenheidstreven binnen de studentenwereld na 1935, erbuiten werd het werk voortgezet. Pioniers als Verkade en Brouwer probeerden de stap te maken naar ‘sociaal-pedagogische en sociaal-politieke concretisering’: in EDD, op de Volkshogeschool in Bakkeveen, met het maandblad Het Gemeenebest. In januari en april 1939 werd op twee ‘Woudschoten-conferenties’ gesproken over de nationale verdeeldheid en de gevolgen ervan voor ’s lands geestesgesteldheid en weerstandsvermogen. Uit deze conferenties kwam de Beweging versterking der Nederlandse Gemeenschap voort die na de val van het vierde kabinet-Colijn in juni 1939 in de openbaarheid trad met een ‘manifest tot eendracht’. Een jaar later, ruim een maand na de Duitse inval, maakten vier personen hun opwachting bij de bezetter. Drie van hen kwamen uit de gelederen van de Nederlandse Gemeenschap: mr. H.J. Reinink, chef hoger onderwijs op het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen; mr. J. Linthorst Homan, commissaris van de koningin in Groningen en voorzitter van de Groninger Gemeenschap, een provinciale vereniging voor opbouwwerk, met als onderliggende gedachte dat volkseenheid begon met overwinning van regionale verbrokkeling; dr. J.E. de Quay, hoogleraar aan de RK Handelshogeschool in Tilburg en als reserve-officier actief geweest in de Centrale Raad van Advies voor Ontwikkeling en Ontspanning, die de gemeenschapsgeest onder de gemobiliseerde strijdkrachten moest bevorderen. De leider van dit ‘O- en O-werk’, de Rotterdamse hoofdcommissaris van politie, mr. L. Einthoven, was de vierde figuur.
‘Uit de nood der tijden is een nieuwe taak geboren’. Deze taakbereidheid was onlosmakelijk verbonden met het ‘besef van den grooten nood waarin ons volk verkeert’ dat zes jaar eerder in de eerste Volkseenheidconferentie gestalte had gekregen. Op Woudschoten begon het gesprek over sociale en politieke vernieuwing, dat in het verdere verloop van de jaren dertig werd voortgezet in de fascinerende cluster van volkseenheidinitiatieven, na mei 1940 in de Nederlandse Unie. Deze continuïteit eist dat de Volkseenheidconferenties en de daaruit voortgekomen bewegingen een voorname plaats krijgen in de geschiedschrijving van de Nederlandse Unie. Niet om het in sommige opzichten bedenkelijke beleid van de Unietop te vergoelijken, maar omwille van de historische volledigheid. © Bak schrijft ! | Historicus, schrijver en
redacteur Peter Bak
|