Aan ‘The Decline and Fall’ ging ‘The Rise’ vooraf.
Een idealistische toespraak van de Nederlandse kroonprinses gaf in 1961 de stoot tot een organisatie
van bevlogen twintigers –
bright young people – die de Europese eenwording een nieuwe impuls
wilden geven. Tien jaar eerder was de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht, als
eerste stap naar Frans-Duitse verzoening en Europese eenwording. Dit proces voltrok zich op
regeringsniveau; in de maatschappij leefde ‘Europa’ veel minder.
Volgens prinses Beatrix moest een voorhoede van jonge intellectuelen de Europese verbondenheid
nieuwe bezieling geven. Jongeren moesten hun verantwoordelijkheid nemen en de handen ineenslaan:
nationale, maar ook politieke, sociale en levensbeschouwelijke barrières moesten uit de weg
worden geruimd. Dit maakte de Europese Werkgroep tot een ‘doorbraak’-beweging in een nog
goeddeels gefragmenteerde samenleving; de levensbeschouwelijke ‘zuilen’ werden pas in de
tweede helft van de jaren zestig aan het wankelen gebracht. De EWG wilde de handen ook
letterlijk ineenslaan, door samen te werken aan charitatieve projecten. Denken met de handen.
Door dienstbaarheid draagvlak creëren voor ‘Europa’ en een ‘grass-root-movement’ worden.
Werken van onderop –
upstream: oproeiend tegen de stroom van regelgeving uit Brussel en
Straatsburg.
Dit werk oversteeg ook de continentale scheidslijnen. Europa’s ‘New Frontier’ lag in Afrika en
Azië. Rijkdom en vrijheid legden Europa’s jeugd een plicht op. ‘It would be a tragedy,’ aldus
een inleidende notitie voor de constituerende Kaub-conferentie van juni 1962, ‘if the next
generation, in Africa or Asia for example, were to say to us: “The only thing that Europe
had to offer us was cold materialism”.’ Door mondiale betrokkenheid moest de Europese idee –
‘a Europe united to serve others’ – aan kracht winnen. Integratie door inclusief denken,
om ‘Europa’s ziel en andermans zaligheid’.
Ambities te over, maar de werkelijkheid was weerbarstig. De doelstelling van de EWG een
‘clearing house’ te worden, een Europees ‘makelaarskantoor voor vrijwillige hulpverlening’,
was voor een beginnende organisatie te hoog gegrepen. Bovendien werd de EWG door de Nederlandse regering met argusogen bekeken, met name door het
ministerie van Buitenlandse Zaken. Met de kroonprinses aan de spits begaf de Groep zich op de
Derde Weg, het neutralistische dwaalspoor tussen het Atlantisch pact en het Oostblok, zo
vreesde ‘BuZa’.
De wederopbouw van Dousadj in 1963 was een tour de force waaronder de EWG bijna bezweek.
Dat het project desondanks slaagde en wijd en zijd bewondering afdwong, mag voor een
beginnende vrijwilligersorganisatie een prestatie van formaat worden genoemd. Een organisatie
waarin prinses
Ambities te over, maar de
werkelijkheid was weerbarstig
Beatrix daadwerkelijk de leiding had: toegewijd en hardwerkend, met een
sterke wil, zonder nonsens – herkenbare trekken van de latere vorstin. Idealisme kan bergen
verzetten. Bevlogenheid en bewogenheid, enthousiasme en onderlinge verbondenheid: het waren
de fundamenten onder de Dousadj-actie. Idealisme en inzet vonden echter weinig maatschappelijke
weerklank. De EWG slaagde er niet in de jeugd te mobiliseren en te bezielen. Tot versterking
van het ‘Europa-gevoel’ leidde de Dousadj-actie nauwelijks.
Vanaf 1964, nadat de krachttoer in Dousadj was volbracht, richtte de Groep zich op het uitzenden
van ‘all-European’ vrijwilligersteams naar – kleinschaliger – projecten in ontwikkelingslanden.
Ook de doelstelling was bescheidener: ‘helping people who are less fortunate than ourselves’.
Het landbouwontwikkelingsprogramma in Iran was succesvol en baanbrekend, het verpleegstersprogramma
voorzag in een grote behoefte, de bouw van het leprozendorp Shahabad deed niet onder voor de
reconstructie van Dousadj, maar buiten Iran kreeg de EWG nauwelijks voet aan de grond. Met de
internationale aanpak van ontwikkelingswerk was de Groep zijn tijd vooruit. De fondswerving bleef
echter te zeer beperkt tot Nederland; de nationale werkgroepen elders in Europa waren, uitgezonderd
de Engelse groep, weinig actief. Ook verdwaalde de Groep in bureaucratische doolhoven,
waarin reguliere, op nationale leest geschoeide organisaties de weg beter wisten te vinden.
Toch bleef het Europees elan levend. Men had de stellige overtuiging te kunnen uitgroeien tot
een Europees Peace Corps. Voor hulpverlening op internationale basis was de tijd echter niet
rijp. Dit bemoeilijkte de fondswerving, en had tot gevolg dat de EWG een hoog Iraans profiel
kreeg. In Iran genoot de Groep wél erkenning en – dientengevolge – financiële middelen,
ofschoon in 1962 een van de grondslagen was: ‘We do not ask status nor aspire to official
recognition’. Maar nood brak wet. Een andere grondslag luidde: ‘Money and equipment is not
everything’. De praktijk wees anders uit. Geld mocht – dixit Beveridge – niet zaligmakend
zijn, maar ook de wereld van het ontwikkelingswerk bleek er door te worden geregeerd.
In 1968 werd de EWG opgeheven. De Groep was vooruitgelopen en uiteindelijk doodgelopen.
‘We went, each of us, our seperate ways, enriched, slightly sad but mindful of these European
days,’ sprak Von Geusau in 1986 op een reünie. De organisatie was verdwenen, de vriendschap
gebleven:
It’s good to be reminded of our enthousiasm at that time,
of our resolutions, plans and projects made above Kaub am Rhein.
We set up an organization with deliberately a modest name,
no youth parliament, but a group to serve others as its aim.
We would not offer mass salvation, I read in an early brief,
we went into the business of voluntary service and relief.
The Group did a good job, so much was surely clear,
too soon financial troubles caused it to disappear.
Aan het enthousiasme van de Group, het Europees elan van een jonge generatie,
refereerde koningin
De werkgroep verdween, de vriendschap bleef
Beatrix uitdrukkelijk toen ze in oktober 2004 het Europees Parlement
toesprak. ‘Europa bood ons toen een heel nieuw perspectief. Wij zagen de mogelijkheid over
de grenzen heen leeftijdgenoten aan te spreken, contacten te leggen en samen initiatieven
te ontwikkelen.’ Haar rede herlezend die ze in 1961 in Toulouse had gehouden, was ze getroffen
door de bevlogenheid van toen, en de afwezigheid ervan in 2004. ‘Velen zijn nu kritisch gestemd
en maken zich vooral zorgen over de hindernissen die nog moeten worden overwonnen.’
Nu, anno 2005, na het Franse en Nederlandse ‘nee’ tegen de Europese grondwet, zijn de zorgen
er niet minder om.
‘Waar zijn de gemeenschappelijke idealen,’ luidde de cri du coeur van prinses Beatrix in
1961, ‘de onverzettelijke wil, het alles en allen omvattende enthousiasme?’
Vier decennia later is de vraag nog steeds actueel.
Tijd voor een nieuw appèl op de jeugd van Europa?