Goebbels besloot de verloren strijd in de Kaukasus breed uit te meten. Tweeduizend jaar westerse beschaving werd bedreigd door bolsjewistische horden die ‘de wereldrevolutie der Joden’ wilden ontketenen, riep hij op die achttiende februari in het ‘Sportpalast’ uit. Alleen de ‘totale oorlog’, een oorlog die van het Derde Rijk ‘zijn kostbaarste nationale bloed’ zou vragen, kon het tij keren. ‘Wollt Ihr den totalen Krieg?’, vroeg Goebbels zijn uitzinnige gehoor. Een donderend ‘Ja!’ was het antwoord. In het tweede nummer van Trouw refereerde slechts één zin aan de Duitse nederlaag bij Stalingrad. In de rubriek ‘U moet weten...’ werd vermeld dat in Schoonebeek een bord aan de Duitse grens was geplaatst met het opschrift: ‘Halt Russen, hier Holland!’. Het nummer had vooral een toonzettend karakter. Het hoofdartikel ‘Onze naam’, dat was geschreven door Schouten, getuigde van en maande tot ‘trouw’: aan het geloof, aan de waarheid, aan het vaderland, aan de regering, aan de koningin. ‘“Zij zullen het niet hebben, de goden van den tijd”’, eindigde het artikel. ‘Laten wij trouw zijn aan ons Vaderlijk erfdeel, aan het pand ons toebetrouwd. De Waarachtige en Getrouwe zij onze Toeverlaat, onze Helper. Hij sterke en bekwame ons voor onze taak. Hij make ons trouw. Zijn trouw worde mede in onze trouw openbaar.’ In het artikel ‘De grond van ons verzet’, van de hand van Bruins Slot, werd de oorlog gekarakteriseerd als een strijd tussen de cultuur, ontstaan ‘onder den adem van het evangelie’, en het heidendom, in de vorm van het nationaal-socialisme. ‘Zoo ligt de antithese. En daarom is er alleen maar verzet, principieel verzet en totaal verzet mogelijk. (...) Daarom is deze oorlog een geestelijke oorlog. Die geestelijke oorlog is in wezen een religiestrijd. Een strijd die door de geloovige Christenen, Protestanten en Roomsch-Katholieken hand in hand gestreden behoort te worden.’ In die strijd paste geen enkel compromis en mocht tactiek nooit en te nimmer ten koste gaan van het beginsel: van ‘het willen handhaven van de vrijheid van geloof en geweten, teneinde God te kunnen dienen naar Zijn Woord’. ‘Dit is de strijd van de Christelijke Kerk, die niet meer in de catacomben terugkeert, maar op het slagveld blijft, tot zij eens definitief de overwinning behaalt.’
Een blad met een onmiskenbaar antirevolutionaire inslag zou in het verspreidingsapparaat op weerstand stuiten, zo had Speelman Bruins Slot verzekerd. Reeds in april 1943, na vier nummers, klonken in het Achterhoekse Varsseveld op een vergadering van het verspreidingsapparaat de eerste kritische geluiden. Deze bijeenkomsten vonden gemiddeld eens in de drie, vier weken plaats, doorgaans in het weekend. Ze stonden weliswaar in het teken van technische kwesties (waar wordt de krant gezet en gedrukt? is daar genoeg papier? hoe worden de bonnen verdeeld?), maar de inhoud van de krant werd ook besproken. Was het daarom niet nuttig dat de redactie zich op de ‘weekends’ liet vertegenwoordigen, zo was door de verspreiders gevraagd. Hierop had Bruins Slot (schuilnaam ‘Van Bruggen’, later ‘Swarth’) Jan Smallenbroek, actief voor de ondergrondse ARP in Drenthe, gevraagd als contactpersoon tussen verspreidingsapparaat en redactie te op te treden: om artikelen toe te lichten, maar ook om voorlichting te geven over actuele kwesties. Het weekend in Varsseveld was de eerste vergadering die Smallenbroek (‘Van Essen’, later ‘Van Andel’) bijwoonde. Hij werd geconfronteerd met kritiek van Eyk en Arie Speelman en Cor van der Hooft, drie hervormde jongens uit het Rotterdamse Overschie. Eyk en Arie Speelman (neven van elkaar, achterneven van Wim Speelman) werkten voor Trouw in Zeeland, Zuid-Holland en Utrecht; Van der Hooft in de Achterhoek. Tegen de afspraak in ademde de krant in alles de geest van de ARP, gaven ze Smallenbroek te verstaan. Trouw moest een prikkelend ‘christelijk-nationaal’ verzetsblad zijn, geen dorre partijkrant! Er werd besloten de redactie op een van de volgende weekends uit te nodigen. Dan konden de ‘hervormde jongens’ hun grieven rechtstreeks kenbaar maken. Die vergadering vond plaats in Zuidlaren, in ‘Dennenoord’, de psychiatrische inrichting waar Jan Speelman werkte. Jan Schouten ontbrak. Hij was op 1 april gearresteerd, niet wegens Trouw, maar op grond van zijn deelname aan het Nationaal Comité, een college van grotendeels politieke voormannen dat na de bevrijding, in afwachting van de regering, als voorlopig bewind wilde optreden. Schouten kwam in het concentratiekamp Sachsenhausen terecht, later in Mauthausen, waar hij in mei 1945 door de Amerikanen zou worden bevrijd. Op het weekend in Zuidlaren namen andere zaken zoveel tijd in beslag dat men aan een fundamentele discussie over het karakter van Trouw niet toekwam. Voor een volgend weekend werd de kwestie opnieuw op de agenda gezet, maar weer schoot de bespreking van de koers van de krant erbij in. Weken verstreken. Het wachten beu greep Cor van der Hooft in juli 1943 naar de pen en stelde de redactie vier vragen: 1. Is de redactie van plan in één bepaalde politieke richting te werken? 2. Is de redactie van plan later de krant als partijblad door te zetten? 3. Is de redactie genegen een R.K. of andersdenkende in haar gelederen op te nemen? 4. Voelt de redactie het bezwaar van een te eenzijdige stijl en terminologie? De brief leidde tot een onderhoud met Bruins Slot, Smallenbroek, Wim Speelman en Henk Morsink, een van de leidende figuren in het verspreidingsapparaat. Bruins Slot verzekerde Van der Hooft dat Trouw geen enkele politieke binding had; het blad na de oorlog voortzetten als partijorgaan was dus niet aan de orde. Zijn antwoord op de derde vraag was een kort en bondig ‘neen’. Dat achtte Van der Hooft in strijd met de bij de oprichting gemaakte afspraken. Begin januari 1943, kort na Speelmans ontsnapping, was in Meppel immers besloten ‘een redactie op zoo breed mogelijk christelijke basis samen te stellen, ter voorkoming van de bij V.N. ontstane moeilijkheden, zoodat aldaar werd afgesproken te trachten een redactie te vormen uit een Herv., Geref., R.K. en humanist’. Bruins Slot zei van die afspraak niet op de hoogte te zijn. Hij was met Speelman overeengekomen, dat het blad christelijk-nationaal zou zijn. Het zou ‘principieel geestelijk verzet’ prediken, met als uitgangspunt ‘de reformatorische gedachte, in wezen dezelfde gedachten welke W. de Zwijger bezielden en later door een Groen van Prinsterer voorgestaan werden’, zo gaf Van der Hooft in zijn verslag van de bespreking de woorden van Bruins Slot weer. Een divers samen te stellen redactie was nooit ter sprake geweest. Blijkbaar heeft Speelman dit relaas van Bruins Slot tijdens het onderhoud bevestigd, want Van der Hooft liet zich er door overtuigen. Hij kon nu wel begrijpen dat de redactie de ‘rechts-protestantsche’ richting was uitgegaan en zich van de op de weekends geuite kritiek weinig had aangetrokken. ‘Het zwaartepunt in deze kwestie ligt bij onszelf en degenen die het contact met de redactie tot stand hebben gebracht’, concludeerde Van der Hooft. Toen Bruins Slot hierop, in antwoord op Van der Hoofts vierde vraag, toezegde erop te zullen letten dat stijl en terminologie minder expliciet antirevolutionair werden en verklaarde dat medewerking van ‘R.K. of andersdenkende’ niet moest worden uitgesloten, was voor Van der Hooft de lucht gezuiverd. Lang duurde dit niet. Op een eind september 1943 gehouden weekend gaf hij opnieuw uiting aan zijn onvrede over de toon van de krant. Een toon die deed denken aan ‘vroegere kranten van een zekere politieke partij’, drukte Van der Hooft het fijntjes uit. Hij werd bijgevallen door Mies Bruijnen, die hem bij de verspreiding in Limburg, zijn nieuwe werkgebied, assisteerde, en door Jan Penning, zijn opvolger in de Achterhoek. Bruijnen was hervormd; Penning, haar verloofde, niet-kerkelijk. Mies en Jan vonden Trouw veel te beschouwend. Ze wisten niet wat ze lazen toen ze in februari het eerste Trouw-nummer onder ogen hadden gekregen, met de getuigende artikelen ‘Onze naam’ en ‘De grond van ons verzet’. De grond van ‘hun’ verzet was afkeer van de bezetter en zijn handlangers, niets meer en niets minder. Trouw moest angst aanjagen, gewetens geselen en tot strijdvaardigheid aansporen. Daartoe moesten veel meer ‘verzetsartikelen’ worden opgenomen, artikelen als ‘En nog “De Standaard”’, waarin die krant als ‘gelijkgeschakeld apparaat in handen van de Nationaal-Socialisten en de Duitschers’ over de hekel werd gehaald. Of ‘Mijn burgemeester’, waarin de nog zittende burgemeesters op cynische wijze werden aangesproken: ‘O, ik geloof het, hij bedoelt het zoo niet, hij doet nog zoveel goeds. Mijn burgemeester is een reuze kerel, maar ... hij moest mijn burgemeester niet meer zijn. Dan was het in orde.’ De lezers wilden bondige, snedige artikelen – géén stichtende vertogen en diepgravende verhandelingen. Op bovenvermeld weekend maakten Mies Bruijnen en Jan Penning nogal wat misbaar over het artikel ‘Sociale opbouw’ dat in het nummer van midden september stond afgedrukt. Wie was er nu gebaat bij ingewikkelde bespiegelingen over de vraag hoe werknemers en werkgevers na de Trouw moest angst aanjagen bevrijding de sociaal-economische wederopbouw ter
hand moesten nemen en in welke organisatorische vorm die samenwerking moest worden gegoten? Trouw moest ‘voor alles als strijdblad tegen de Duitschers dienen’, notuleerde Van der Hooft met een
uitroepteken. ‘Hierover’, aldus de notulen, ‘ontwikkelt zich een
dispuut waarin de meeningen verdeeld zijn, maar waarbij toch
algemeene eensgezindheid heerscht wat betreft “allereerst verzet
tegen Duitsche onderdrukking”’.‘Allereerst verzet tegen Duitsche onderdrukking’: bij Van der Hoofts woorden zal wellicht de wens de vader van de gedachte zijn geweest, maar feit was dat er ook door antirevolutionaire verspreiders werd geklaagd over ‘te zware artikelen’. ‘Laat toch in hemelsnaam mensen schrijven die een vlotte pen hebben’, verzuchtte Jaap de Graaf, op dat moment verspreider in het Gooi, naar aanleiding van het artikel ‘Sociale opbouw’. Hij sprak niet alleen voor zichzelf. Maar uit de bewaard gebleven verslagen van de weekends kan worden opgemaakt dat de kritiek uit deze hoek vooralsnog een incidenteel karakter had. Fundamentele kritiek kwam van een minderheid die buiten de antirevolutionaire kring stond en soms bij voorbaat al kritisch was. Vooral dat laatste begon Bruins Slot langzamerhand behoorlijk te irriteren. Toen Arie Speelman en Cor van der Hooft op een in december 1943 gehouden weekend opnieuw begonnen over – wat ze noemden – de ‘uitgesproken rechts-orthodoxe lijn’ van de krant en eerstgenoemde aandrong op opname van artikelen van het ‘genre’ van VN, besloot Bruins Slot klare wijn te schenken. Wilden de verspreiders de koers van Trouw wijzigen, prima, maar dan stapte hij op. Met andere woorden: de discussie was gesloten; Trouw bleef Trouw. Dat werd Arie en Cor nog eens extra duidelijk gemaakt bij het punt dat Wim Speelman ter sprake bracht: mochten Trouw-medewerkers ook andere illegale bladen verspreiden? Hij vond zelf van niet en achtte het de taak van de provinciale verspreiders aan die praktijk een einde te maken. Zij moesten hun onderverspreiders ‘bezielen met en overtuigen van de geest, welke uit ons blad spreekt’. Die geest stond haaks op die van VN, om van Het Parool maar te zwijgen. Bruins Slot was het roerend met Speelman eens. Van der Hooft vroeg daarop vertwijfeld wat dat dan voor hem, hoofdverspreider in Limburg, inhield. Moest hij zijn rooms-katholieke verspreiders soms gaan bekeren? De vraag die hij zichzelf na het weekend ging stellen was: ben ik bij Trouw nog wel op mijn plaats. Hij meende van niet en trok zich terug. In de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO), waarin antirevolutionairen samenwerkten met christelijk-historischen en katholieken, maar ook met socialisten en liberalen, voelde Van der Hooft zich beter thuis.
Net als voor de andere grote landelijke illegale bladen was door de SD ook een functionaris aangesteld wiens taak het was Trouw op te rollen. Gottschalk heette deze ‘Sachbearbeiter’. Hij boekte in september 1943 zijn eerste succes toen een gearresteerde verspreider uit Zeeuws-Vlaanderen tijdens verhoor doorsloeg. Hij noemde de naam van Kees de Graaff, hoofdverspreider in Zeeland. Vervolgens liet hij zich dwingen een afspraak te maken met Arie en Eyk Speelman en Kees Streef, verspreider in Zeeland en West-Brabant. De drie liepen op de afgesproken plek, het Stationsplein in Utrecht, in de val. Streef en Eyk Speelman, die aan elkaar waren geboeid, zetten het nog op een lopen, maar kwamen niet ver omdat eerstgenoemde werd neergeschoten. In de ontstane verwarring slaagde Arie Speelman erin te ontsnappen. Eyk werd naar Haaren overgebracht; zijn zaak zag er niet goed uit – hij was met een pistool gepakt. Streef werd in het ‘Kriegslazarett’ in Den Bosch opgenomen waar hij een SS’er als kamergenoot kreeg. Dankzij twee verpleegsters – de een verdoofde de SS’er, de ander zette de poort op een kier – kon hij worden bevrijd. Streef zou begin 1944 weer voor Trouw actief worden en met Kees van Drimmelen (diens Het 3-voudig snoer: God, Nederland, Oranje was in Trouw opgegaan) het financieel bureau van Trouw, het zogenaamde ‘Centraal Bureau der Keezen’, gaan leiden. Dankzij het ‘CBK’ hoefde Trouw nooit een beroep te doen op het Nationaal Steunfonds dat giften en leningen van particulieren en bedrijven naar de illegaliteit doorsluisde. In het najaar van 1943 volgden meer arrestaties. De grote klap kwam op 23 december toen de SD ‘OH’ binnenviel. ‘OH’ stond voor ‘Ons Huis’, een bovenverdieping aan de Ruysdaelstraat in Amsterdam waar de jonge advocaat Wiet Dijkman en de studenten Lodewijk van Duuren en Jaap de Graaf – de drie Houd de dief! kenden elkaar van het VU-dispuut
‘Akademeia’ – een ‘luisterpost’ hadden ingericht. De opgevangen
berichten van Radio Oranje en de BBC
werden verwerkt in een tweemaal per week verschijnend stencilblaadje, Radio Londen. Het moest voorzien in de leemte in de nieuwsvoorziening
die na de vordering van de radio’s in mei 1943 was ontstaan.Op de morgen van die drieëntwintigse december fietsten Dijkman en De Graaf naar het Amstelstation waar ze de trein naar Hilversum zouden nemen. In Hilversum hadden ze bij de drukker J. Pel het december-nummer van Trouw gedrukt en zouden ze het zetsel aan de ‘loodploeg’ overdragen. De ‘loodploeg’ bestond uit acht studenten indologie uit Leiden (de ‘Amanoellahs’) die het zetsel, voor één krant toch al gauw honderd kilo, van de ene drukkerij naar de andere brachten. Geoefend in gewichtheffen was de inspanning van het sjouwen ze niet aan te zien. Op het Amstelstation aangekomen, bemerkte Dijkman dat hij zijn ‘Turks pasje’, een helft van een doormidden gescheurd stukje papier waarvan de te ontmoeten partij de andere helft moest hebben, in OH had laten liggen. ‘Ga jij het even halen’, vroeg hij Jaap de Graaf. ‘Doe het zelf, ik heb het niet vergeten’, was het antwoord. Wiet ging terug. Jaap kocht alvast kaartjes. Maar Wiet kwam niet meer opdagen. Na twee treinen te hebben laten lopen, besloot De Graaf poolshoogte te gaan nemen. Op een contactadres hoorde hij dat Wiet, samen met Jan de Mildt, een jonge kantoorbediende die ook voor Radio Londen werkte, in OH was gegrepen. Wiet was er nog in geslaagd buiten te komen, maar het publiek op straat had hem tegengehouden toen zijn achtervolgers ‘Houd de dief’ riepen. Lodewijk van Duuren was door de beheerder van de fietsenstalling onder OH gewaarschuwd en was direct naar Dijkmans kamer gegaan om belastend materiaal weg te werken. Halverwege de trap ontdekte hij dat de SD hem voor was, probeerde weg te komen, maar werd neergeschoten. Willem Santema (‘Ype Brandsma’), de nestor van de Trouw-verspreiders, werd gearresteerd toen hij nietsvermoedend OH kwam binnenstappen. De Hilversumse drukker Pel werd kort na oud en nieuw gearresteerd. Net als een jaar geleden, toen in de gelederen van VN arrestatie op arrestatie volgde, werd nu ook in het Trouw-apparaat driftig gespeculeerd over ‘verraad’. De naam van Eyk Speelman (‘Freek’) werd genoemd. Volgens briefjes van Trouw-gevangenen, die uit het Haarense kleinseminarie werden gesmokkeld, werd hij opvallend goed behandeld en liep zijn familie bijkans in en uit, terwijl de anderen zelden of nooit bezoek mochten ontvangen. ‘Freek heeft in Haaren een slechte naam’, vermeldt het verslag van een eind februari 1944 gehouden weekend. ‘Ondanks pogingen uit te breken, wordt hij als verrader beschouwd en wordt beweerd dat het zijn schuld is, dat er minstens 100 gepakt zijn.’ In de kantlijn van het verslag staat geschreven: ‘Dit wordt natuurlijk door ons niet aangenomen’. Maar het gerucht bleef. De kort voor het weekend gearresteerde Jan van der Laan (‘Theo’) zou vanuit een auto zijn aangewezen – door ‘Freek’? Die vraag werd opnieuw gesteld bij de arrestatie van Piet van Er werd driftig gespeculeerd over ‘verraad’ Gils in maart 1944. Van Gils, een rooms-katholieke belastingambtenaar uit Zevenbergen, was al meer dan een
half jaar verspreider af. Hij was in het voorjaar van 1943 in het huwelijk getreden, wilde een gezin stichten
en vond verzetswerk te gevaarlijk worden. Hoe had de SD hem alsnog
weten te vinden?Hoe de Duitsers Van der Laan en Van Gils hebben kunnen pakken, is nooit duidelijk geworden. Over OH is wel wat meer te zeggen. In oktober 1943, na de arrestatie van een verspreider die bekend was met het adres aan de Ruysdaelstraat, had Wim Speelman er herhaaldelijk bij Wiet Dijkman, zijn aanstaande zwager, op aangedrongen OH te ontruimen. Dijkman vond dat overdreven. OH was een paar dagen gemeden, maar er was niets gebeurd: zo’n vaart zou het niet lopen? Hoogstwaarschijnlijk heeft de opgepakte verspreider na enkele dagen het adres alsnog prijsgeven, in de veronderstelling dat het inmiddels wel zou zijn verlaten. Op 23 december kwam de overval. Het ultimatum ‘Freek is ontsnapt’, vermeldt het verslag van een op 4 juli 1944 gehouden vergadering van het Groningse verspreidingsapparaat. Al gauw werd duidelijk dat Eyk Speelman niet was ontsnapt maar was vrijgelaten, met een boodschap van Gottschalk: als de uitgave van Trouw werd gestaakt zouden de vastzittende medewerkers (in Haaren zaten er in totaal 39 gevangen) niet worden berecht. Het voorstel is vermoedelijk via neef Arie Speelman aan Wim Speelman overgebracht. Op 21 juli 1944, ruim twee weken na zijn vrijlating, had Eyk Speelman op het station van Driebergen een afspraak met Gottschalk. Eyk meldde nog niets van Trouw te hebben gehoord; zodra dat het geval was, zou hij contact opnemen. Enkele dagen later vond er in Bleiswijk, ten huize van de familie Van de Berg aan de Dorpsstraat, een contactadres van Trouw met als spil de jongste dochter Riet, een confrontatie plaats tussen Eyk Speelman en twee afgevaardigden van Trouw, Jan Veldkamp en Bas van Duin. Veldkamp (‘Cor’) was nog niet zo lang provinciaal verspreider in Overijssel; daarvoor had hij in Zeeland de leiding gehad. Van Duin (‘Dries’) stond aan het hoofd van het Zuid-Hollandse verspreidingsapparaat. Veldkamp en Van Duin beschuldigden Speelman van verraad. Hij had de namen genoemd van Jan van der Laan, Wiet Dijkman, Frits Vogel (verspreider in het Westland), Cor van der Hooft, Kees de Graaf, Douwe Werkman (verspreider in Utrecht), Arie Speelman, Wim Speelman en Bruins Slot. Ook beschuldigden zij hem ervan de contactadressen in Bleiswijk, Zwolle en Berkel te hebben prijsgegeven. Speelman ontkende. Al die namen en adressen waren Gottschalk al bekend. Hij kon simpelweg niets verraden, want Gottschalk wist alles al. Veldkamp en Van Duin geloofden er geen woord van en riepen in de hitte van het gesprek dat Eyk de kogel verdiende. Was zijn afspraak met Gottschalk in Driebergen niet het bewijs dat hij een verrader was?! Riet van de Berg slaagde erin de gemoederen te kalmeren. Er werd besloten dat Speelman nog dezelfde dag met vrouw en kind zou onderduiken en met niemand meer contact mocht opnemen, ook niet met neef Arie en verdere familie. Deed hij dat wel, dan zou hij worden geliquideerd. Veldkamp en Van Duin waren bereid zich daarmee te belasten. Op het door Eyk Speelman overgebrachte voorstel van Gottschalk reageerde Trouw niet. Volgens een enkele maanden na de bevrijding opgetekend relaas van de Vlaardingse drukker A. Noordemeer, die als enige van de 29 Trouw-gevangenen de oorlog overleefde, heeft Gottschalk dit op een van de eerste dagen van augustus verteld aan Willem Santema (‘Ype Brandsma’). Het zag er nu heel donker voor ze uit, vertelde Gottschalk, want de zaak kwam voor het ‘Polizeistandgericht’. Santema bracht dat aan de overige gevangenen over, die allen van mening waren dat Trouw juist had gehandeld door het aanbod af te wijzen. Vierentwintig doodvonnissen, ‘wegens misdrijven tegen de bezettende macht’ Op de morgen van 5 augustus werden alle 24 verspreiders
onder de 39 Trouw-gevangenen door het ‘Polizeistandgericht’ ter dood veroordeeld en naar de beruchte ‘bunker’ van kamp-Vught overgebracht. De overige vijftien, drukkers en andere medewerkers, werden tot jarenlange tuchthuisstraffen veroordeeld.
Diezelfde dag, misschien de volgende, deed de SD Trouw nogmaals
een voorstel: de doodvonnissen zouden niet ten uitvoer worden
gebracht als Trouw zou worden gestaakt. Het voorstel ging vergezeld van een door Wim Speelman te ondertekenen briefje dat voor woensdagmiddag 9 augustus vijf uur bij de SD moest zijn.
De beslissing over het tweede ultimatum was veel moeilijker. Er lagen nu 23 doodvonnissen en er waren smeekbedes van familieleden het voorstel te accepteren. Bovendien waren de ontwikkelingen aan het invasiefront zeer hoopgevend. In de laatste week van juli, ruim anderhalve maand na ‘D-Day’, waren de geallieerden er – eindelijk – in geslaagd uit het Normandische bruggenhoofd uit te breken. Op 9 augustus was het Duitse front weliswaar nog niet ingestort, maar duidelijk was dat een niet meer te dichten bres in de ‘Atlantikwall’ was geslagen. Amerikaanse tankformaties waren al enkele honderden kilometers opgerukt. Misschien was Nederland over een maand wel bevrijd. Hoeveel nummers van Trouw zouden er nog verschijnen? Een? Twee? Was dat nog wel mensenlevens waard? In de vroege middag van de negende augustus kwamen de redactie en de verspreiderstop na lang praten tot de eenstemmige slotsom dat Trouw door moest gaan. Enkele uren later meldden de avondbladen: ‘Ter dood veroordeeld. Wegens misdrijven tegen de bezettende macht’. Er volgden 24 namen van Nederlanders. ‘Volgens een bepaald organisatieplan namen zij deel aan de samenstelling en verspreiding van een vrij omvangrijk illegaal ophitsend geschrift dat den laatsten tijd openlijk opriep tot strijd tegen de bezettende macht’, zo maakte de ‘Höhere SS- und Polizeiführer “Nordwest”’ bekend. ‘Het vonnis is na onderzoek van de mogelijkheid van gratie aan 23 veroordeelden voltrokken. De Nederlander Andries Gort werd begenadigd tot 15 jaar tuchthuisstraf.’ Andries Gort (‘Victor’) was de karikaturist van Trouw. Dat juist hij was begenadigd, wekte de nodige argwaan, want het vonnis repte zo nadrukkelijk van de ‘zeer onbehoorlijke caricaturen, die den Führer van het Groot-Duitsche rijk en zijn soldaten moeten beleedigen, maar tegelijkertijd Stalin verheerlijken’. Was Gorts gratie soms dank voor bewezen diensten? Was hij een verrader? Daarvoor bestonden geen aanwijzingen, wat Van Ruller er na de oorlog toe zou brengen Gort publiekelijk van elke verdenking vrij te pleiten. Volgens de familie van Gort was de begenadiging ‘hoogstwaarschijnlijk’ te danken aan de brieven van een vroeger Duits dienstmeisje die dankzegde voor toegestuurde cadeautjes. De vader van Andries had de Duitsers de brieven doen toekomen. Andries Gort is na zijn gratiëring naar Buchenwald overgebracht, waar hij in maart 1945 overleed. De schok was enorm. Het ultimatum moest immers nog verstrijken. Naderhand is gebleken, dat het krantenbericht voorbarig was. De 23 zijn pas die avond gefusilleerd. ‘Het motief van ons werk’ Met een circulaire, getiteld ‘Is doorgaan verantwoord?’ werd het verspreidingsapparaat van de op 9 augustus genomen beslissing op de hoogte gesteld. Met de uitgave stoppen zou een grote overwinning van de Duitsers aan ‘het geestelijk front’ hebben betekend, ‘een dolksteek in den rug’ van de lezers die anderhalf jaar lang, in tweeëntwintig nummers, waren gemaand ‘Trouw’ te zijn. ‘Tot offers bereid!’, ‘Volharden tot het einde’, ‘Doorvechten’, ‘Weest sterk’, ‘Geen geschipper!’ het waren alleszeggende titels van artikelen waarin dat was gedaan. ‘Wie tegen de capitulatie des gewetens strijdt, mag zelf nooit geestelijk capituleeren’, stelde de circulaire. ‘Trouw tot in den dood’, stond er in het nummer van eind augustus 1944 boven 24 namen – vierentwintig, want ook Henk Veldhuis (‘Vosje’), de Meppeler drukker, werd herdacht. Hij was in juni 1944 gepakt in Blaricum waar hij in een hondenpension een professionele zetterij en drukkerij had ingericht. Bij de inval had Veldhuis geprobeerd te vluchten. Hij was echter neergeschoten en enkele dagen later in Vught gefusilleerd. ‘Geslagen, niet verslagen’, stelde Trouw fier. ‘We volharden, al kost het ons het leven.’ Hoe lang moest men nog ‘volharden’? De Duitse linies in Normandië waren definitief ingestort, op 25 augustus was Parijs bevrijd en de geallieerde opmars ging in snel tempo verder richting België. De bevrijding leek aanstaande. Spotprent van Andries Gort. © Bak schrijft ! | Historicus, schrijver en
redacteur Peter Bak
|