Oorlogsnotities van een dokter en een tuinder
door Peter Bak
In: Noordhollands dagblad, 4 mei 2002


De tuinder: Cor Madderom, mijn opa.
Met beiden heb ik wat, met de dokter en de tuinder. De laan waaraan ik woon draagt de naam van de dokter: A.V.H. Destréelaan. Tweehonderd meter van mijn huis staat het monument ter herinnering aan de 38 jaar dat Destrée in Sint-Pancras huisarts was. Vlak na de oorlog schreef hij zijn ‘oorlogsherinneringen’ op. De tuinder is Cor Madderom, mijn opa. Hij hield tijdens de oorlog een dagboek bij. Hij schreef onder de druk van bezetting, Destrée erna. Madderom noteerde ’s avonds wat hij overdag had meegemaakt, gezien of gehoord. Bondig en nuchter, soms emotioneel. Destrée verhaalde hoe hij de jaren ’40-’45 had beleefd, met gevoel voor het aansprekende detail, nu en dan met een kwinkslag, maar niet minder realistisch. Twee ooggetuigen over vijf oorlogsjaren in een Noord-Hollands dorp.

Meidagen
Op 10 mei 1940, drie uur ’s morgens, heeft dokter Destrée een bevalling. Er gaan weer veel vliegtuigen over. ‘Zouden ze naar Duitsland gaan?’ Om vier uur klinken uit de richting van het vliegveld Bergen, waar meer dan de helft van Nederlands beste jachtvliegtuigen is gestationeerd, zware explosies. Heel Sint-Pancras loopt uit. ‘De mensen stonden allen er naar te kijken’, schrijft Cor Madderom ’s avonds in zijn dagboek. ‘Men ging in zijn ondergoed naar buiten.’ Destrée haast zich na de bevalling naar huis en dirigeert zijn gezin naar ‘de schuilkelder’, een kuil in de boomgaard met een dekzeil eroverheen. ‘De hele zwik verhuist in het gat’.
    Ook de volgende dag nemen Duitse vliegtuigen Bergen onder vuur. Madderom en zijn broer Piet zijn ’s ochtends toch maar ‘gewoon’ naar hun akker in de Vroonermeer gegaan, maar het is er met die bombardementen niet vertrouwd. ‘We kunnen bijna geen werk doen, het is levensgevaarlijk’. In de loop van die elfde mei komen evacuees het dorp binnen, inwoners van Amersfoort, Veenendaal en Renswoude, gemeenten in de Grebbelinie waar hard wordt gevochten. Ze worden opgevangen in café
‘We kunnen bijna geen werk doen, het is levensgevaarlijk’
Bouwstra en het gemeentehuis, vanwaaruit ze bij de Pancrasser bevolking worden ondergebracht. Destrée, die pal naast het gemeentehuis woont, krijgt inkwartiering van baron Taets van Amerongen, de burgemeester van Renswoude, die met zijn gezin de achterkamer betrekt. Madderom en zijn vrouw krijgen een gezin met vier kinderen en een dienstbode over de vloer.
    Zondag 12 mei, de derde oorlogsdag, is eerste pinksterdag. De radio geeft weinig bemoedigende berichten. Uit voorzorg begraaft Destrée het tafelzilver in de tuin, geholpen door de baron. Een andere notabele Renswoudenaar, de hervormde predikant H.J.S. Kalf, staat die ochtend op de kansel in de Witte Kerk, schuin tegenover Destrées huis. De kerk zit stampvol met Pancrassers en Renswoudenaars. Deze pinksterviering vergeten ze nooit meer.
    Op 13 mei, pinkstermaandag, is er zowel in huize Destrée als huize Madderom een jarige te ‘vieren’. Destrées zoon Charles is veertien geworden, Madderoms vrouw Bregtje zevenentwintig. Ondanks de oorlog gaat Destrée op pad voor taartjes, maar hij wordt bij het Zuideinde tegengehouden door een ‘zenuwachtig met de mond trekkende kapitein’. Van autobussen is een barricade gemaakt, en aan de kant van de weg zijn soldaten druk bezig loopgraven te spitten. Kennelijk rukken de Duitsers snel op. Volgens Führer Adolf Hitler niet snel genoeg. Om het Nederlandse leger op de knieën te krijgen, wordt de volgende dag, 14 mei, Rotterdam gebombardeerd. Aan het einde van de middag staakt Nederland de strijd. ‘Ik kan het niet geloven’, schrijft Destrée. ‘We zijn allen helemaal uit het veld geslagen.’ De capitulatie wordt op 17 mei ook in Sint-Pancras zichtbaar als ongeveer tweehonderd Duitse militairen binnenmarcheren. ‘Het is alles ordelijk verlopen’, schrijft Madderom niet zonder opluchting in zijn dagboek. De harde werkelijkheid ziet hij ook: ‘Alles staat nu onder Duits toezicht’. Na vijf dagen trekken de Duitse manschappen weer verder. Inmiddels zijn ook de meeste evacuees vertrokken. Zo goed en zo kwaad als dat gaat herneemt het dorpsleven zijn gewone, dagelijkse gang weer.



Baron Taets van Amerongen, de burgemeester van Renswoude.
Bezetting
De eerste tijd blijft het rustig in het dorp. Eigenlijk pas in juni 1941 merken de Pancrassers echt iets van de bezetting. De Duitsers verordonneren dat alle voorwerpen die geheel dan wel gedeeltelijk uit koper, nikkel, tin, lood of legeringen daarvan bestaan, moeten worden ingeleverd. In Sint-Pancras is de garage van Minnesma aan de Bovenweg als verzamelplaats aangewezen. ‘Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik een tinnen beker heb ingeleverd’, schrijft Destrée. Na een paar dagen mag hij het ding weer terughalen – het is tinnef. Daar kan geen oorlogstuig van gemaakt worden.
    Twee maanden later doet de Duitse bezetting zich op grimmiger wijze in Pancras gelden. Op 17 augustus 1941 wordt de hervormde predikant Paul Krop opgepakt. Zijn haat tegen nazi-Duitsland heeft hij niet onder stoelen of banken gestoken, zowel binnen als buiten de Witte Kerk. ‘De duivel loopt op straat’, verkondigt Krop, ‘in Duits uniform’. Zijn arrestatie komt dan ook niet als een verrassing. Dat is een week later wel het geval als Destrée wordt meegenomen. De reden is – blijkt later – dat hij een labiele Pancrasser jongeman die bij de SS dienst heeft genomen, in het zenuwpaviljoen van het Elisabethziekenhuis in Alkmaar heeft laten opnemen. Ook de behandelend arts, Hoeneveld, wordt opgepakt. Cel-aan-cel zitten ze in het Alkmaarse politiebureau.
    Destrées hoofd loopt over. ‘Ik overpeins wel honderdmaal wat ik zal moeten zeggen’. Hij wordt overgebracht naar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in de Amsterdamse Euterpestraat. De Sachbearbeiter heet Kaune die zegt ‘dat de beschuldiging tegen Hoeneveld zeer ernstig is en dan dringt het tot mij door dat het een kwestie van leven en dood kan zijn’. Destrée bezweert echter dat hij niet wist dat de jongeman dienst had genomen. Vervolgens gaat het naar het huis van bewaring aan de Weteringsschans waar hij in een openstaande cel dominee Krop ziet zitten. Het zou drie jaar duren voordat ze elkaar zouden weerzien.
    Even plotseling als Destrée is gearresteerd, wordt hij na een week, op 2 september 1941, weer vrijgelaten. De vreugde is van korte duur. Op 23 september moet Destrée zich weer melden. Hij komt nu in het ‘Oranjehotel’ terecht, de Scheveningse Cellenbarakken waar veel verzetsmensen gevangen zitten (‘In deze bajes zit geen gajes, maar Hollands glorie, potverdorie’). Hoeneveld zit er ook. Teruglopend van de luchtplaats, ziet Destrée hem een cel schrobben. Wekenlang gebeurt er niets. De onzekerheid begint meer en meer aan hem te knagen. ‘Je prakkizeert dan over fusilleren, tuchthuis, concentratiekamp en dergelijke aanlokkelijke toekomstbeelden’. Na twee maanden wordt Destrée eindelijk verhoord. Hij houdt vast aan zijn eerdere verklaring en stelt dat de Duitsers de jongen opnieuw kunnen onderzoeken. Blijkt hij geestelijk in orde, dan kan hij toch alsnog ingelijfd worden? Een paar dagen later, op 26 november 1941, is Destrée weer vrij man. ‘Een hele opluchting, maar bij lange na niet de sensatie als bij het eerste ontslag’, schrijft hij. ‘Ook dit blijkt dus te wennen.’
    In maart 1942 wordt Sint-Pancras opgeschrikt door de arrestatie van Klaas Barten en Remmert van
Sneevliet heeft een onderduikadres aan de Pancrasser Achterweg
Graft. Beiden zijn betrokken bij het communistisch verzet. Voor dokter Destrée komt het bericht niet als een verrassing. Via Barten heeft hij eens een zekere ‘Bos’ op het spreekuur gehad. Het bleek Henk Sneevliet, voor de oorlog leider van de Revolutionair- Socialistische Arbeiderspartij. Al op 19 mei 1940 zijn de Duitsers zijn woning in Amsterdam binnengevallen, wat voor Sneevliet het begin is van een opgejaagd en zwervend bestaan. De woning van Klaas Barten aan de Achterweg – de huidige Destréelaan – is een van Sneevliets schuiladressen. ‘Ik ben vogelvrij verklaard’, zegt hij op het spreekuur tegen Destrée. Op 7 maart 1942 wordt Sneevliet gepakt. Ook rond Barten en Van Graft sluit zich het Duitse net. Sneevliet wordt een maand later in Kamp Amersfoort gefusilleerd. Van Graft sterft in juni 1943 in Buchenwald. Barten overlijdt in de laatste oorlogsmaanden in Neuengamme.



Klaas Barten, met vrouw en kind.
Begin van het einde?
‘De Duitsers hebben Stalingrad prijsgegeven’, noteert Madderom op 3 februari 1943. Het geeft hem hoop, maar ook zorg. De gekeerde militaire kansen en het – als gevolg daarvan – groeiend verzet, doen de Duitsers de bevolking in de bezette gebieden de duimschroeven verder aandraaien. ‘De toestand wordt er hier niet beter op’, schrijft Madderom op 6 februari. ‘We moeten om 10 uur binnen zijn.’ De avondklok is ingesteld na de liquidatie, de vorige dag, van de NSB’er luitenant-generaal H.A. Seyffardt, de commandant van het ‘Vrijwilligerslegioen Nederland’ dat met de Duitse troepen aan het Oostfront vecht. Drie maanden later, na het protest van de April-Meistakingen tegen de hernieuwde krijgsgevangenschap van alle leden van het voormalige Nederlandse leger, wordt de avondklok vervroegd naar acht uur. ‘Vanmiddag is per omroeper bekend gemaakt dat wij op de daartoe vastgestelde tijd binnen moeten blijven’, aldus Madderom op 2 mei 1943. ‘Bij overtreding wordt onmiddellijk geschoten.’ Het is nu echt menens.
    Dat ondervindt dokter Destrée aan den lijve. Zoals veel artsen ondertekent hij een protestbrief, gericht aan Reichskommissar Seyss-Inquart, waarin het verplichte lidmaatschap van de Artsenkamer wordt afgewezen. Op 25 juni 1943 gelast Seyss-Inquart de arrestatie van de ondertekenaars. Ook bij Destrée rijdt een Gestapo-auto het pad op. Hij schiet de achterdeur uit, zet het op een lopen en vlucht op een akker achter zijn huis een kas in – ‘ik duik in een overall’. Later die dag duikt hij onder, maar lang is dat niet nodig omdat een vergelijk wordt getroffen. De artsen zullen een excuusbrief sturen en een boete van vijftig gulden (‘zoengeld’) betalen, in ruil waarvoor de gearresteerde artsen zullen worden vrijgelaten. Brief en boete worden op 9 juli 1943 door Destrée naar het SD-hoofdkwartier aan de Euterpestraat in Amsterdam weggebracht, de plaats waar hij twee jaar eerder gevangen heeft gezeten. ‘Ik kan wel bekennen dat ik het daar binnen niet erg prettig vond.’

‘Sicilië is bijna door de Engelsen genomen’, schrijft Madderom op 26 juli 1943 opgetogen in zijn dagboek. ‘Het begin van het einde.’ Hij is te optimistisch. In september 1943 valt weliswaar het fascistische bewind van Mussolini, maar in de maanden die volgen, komt er van het mediterrane front bitter weinig nieuws. ‘In Italië wordt hevig gevochten, de geallieerden maken hoegenaamd geen vordering’, moet Madderom aantekenen. Het is dan inmiddels februari 1944. De toenemende
Madderom ziet een geallieerd vliegtuig op een weiland neerstorten: ‘Alles went, want je ziet er niet eens vreemd van op’
activiteit van geallieerde vliegtuigen boven Noord-Holland geeft echter hoop, zij het dat de Duitsers regelmatig een toestel neerhalen. Op de vroege ochtend van 2 maart 1944 ziet Madderom een toestel op een weiland in Koedijk neerstorten. ‘Vier leden van de bemanning sprongen er uit. Alles went, want je ziet er niet eens vreemd van op.’ Op grotere hoogten in het Noord-Hollandse luchtruim vliegen formaties bommenwerpers over, op weg naar Duitse doelen. ‘28 Mei 1944. Pinksteren. Het is prachtig weer, buitengewoon warm. Erg veel vliegtuigen. Duitsland wordt vreselijk gebombardeerd.’
    Een week later, op 6 juni 1944, landen de geallieerden op de kust van Normandië. De invasie! Eindelijk! Nu dan écht het begin van het einde? Madderom is voorzichtig. Bezorgd schrijft hij op 16 juni in zijn dagboek over een nieuw Duits wapen. ‘Wat het precies is weten wij nog niet. Maar het schijnt een vliegtuig te zijn dat zonder piloten vliegt. Radiografisch bestuurd.’ Drie dagen later weet hij meer: ‘Het nieuwe Duitse wapen is geen vliegtuig, maar een vliegende bom. Dagelijks wordt Londen ermee bestookt.’
    Op 25 juli 1944 breken de geallieerde troepen uit het bruggenhoofd in Normandië, waarna ze snel oprukken. Op 2 september trekken ze België binnen, een dag later wordt Brussel bevrijd. Op maandag 4 september geeft Radio Oranje het – onjuiste – bericht door dat Amerikaanse eenheden Nederland zijn binnengerukt. ‘We staan voor geweldige dingen’, schrijft Madderom uitgelaten. Destrée komt die maandag met de trein uit Groningen, waar hij zijn zoon Charles naar de Zeevaartschool heeft gebracht. In Groningen lopen kinderen al in feestpakjes rond, ‘voor de generale repetitie van de aanstaande intocht van de geallieerden’. Ook in de trein wordt opgewonden gepraat over de aanstaande bevrijding. De Canadezen zouden al in Delft zijn! De volgende dag, 5 september 1944, zal als ‘Dolle Dinsdag’ de vaderlandse geschiedenis ingaan. Het – opnieuw onjuiste – bericht van Radio Oranje dat Breda is bevrijd, doet mensen de vlag uitsteken en de straat opgaan.
    De ontnuchtering komt de volgende dag. ‘Waar en hoe het front loopt, weten we niet, maar zover als de geruchten gaan, zijn ze lang niet’, aldus Madderom. De deceptie is voor hem volledig als de Duitsers op 13 september, als vergelding van een aanslag op de spoorbrug over de Ringvaart bij Heerhugowaard, een huis aan de Twuyverweg in brand steken. ‘We leven in een ontwrichte wereld, wetten gelden niet meer’. Op 25 september stormen Duitse militairen Sint-Pancras binnen. Razzia! Madderom en zijn broer Piet vluchten de Vroonermeer in en blijven uit de greep. De volgende dag, 26 september, wordt bekend dat het Britse luchtlandingsleger bij Arnhem is verslagen. ‘Deze oorlog wordt een geweldige ramp voor Nederland’, schrijft een verslagen Madderom ’s avonds in zijn dagboek.



Pagina uit het dagboek van m’n opa.
‘De toestand wordt steeds slechter’
Op 9 oktober 1944 steken de Duitsers een huis aan de Bovenweg in brand. Van het huis ernaast wordt de inboedel kort en klein geslagen. ’s Ochtends is een aanslag gepleegd op de spoorbaan tussen Sint-Pancras en Alkmaar. Aan de Hoornseweg worden nog eens drie huizen verbrand als vergelding. Dezelfde dag valt de stroom uit. ‘De toestand wordt steeds slechter’, aldus Madderom op 10 oktober. ‘We zitten nu bij carbidlampen. Gas is er ook niet meer.’ In de grote steden is het nog veel erger. Er is bijna geen voedsel meer. ‘Een vreselijke tijd staat voor de deur’, schrijft Madderom op sinterklaasavond 1944 in zijn dagboek. ‘Het ziet er naar uit dat de oorlog nog lang niet ten einde is.’
    In de pikdonkere dagen voor kerst sijpelt een nieuwe jobstijding door. Duitsland is in de Ardennen plotseling een offensief begonnen. De geallieerden lijden zware verliezen. De bevrijding lijkt verder weg dan ooit. ‘Dit is het droevigste kerstfeest dat we ooit hebben beleefd’, schrijft Madderom op 25 december. ‘We zijn allemaal oorlogsmoe. De stemming is zeer gedrukt.’ In een ijskoude kerk, ‘zonder boom of geschenken’, viert hij de volgende dag kerstfeest met de kinderen van de zondagsschool. Veel banken zijn leeg, een predikant is er niet. Dominee Krop is in juli 1944 uit Dachau ontslagen, maar te ziek om zijn werk te hervatten.
    Na de jaarwisseling komen de eerste ‘hongertrekkers’ bij Madderom aan de deur, stedelingen die
‘Hongertrekkers’ vallen langs de kant van de weg neer
om voedsel vragen. ‘De toestand is hier met geen pen te beschrijven. Dagelijks gaan er stromen mensen uit de stad het platteland in met uitgehongerde gezichten om toch maar iets te begaan.’ Trekkers vallen langs de kant van de weg neer. Meerdere keren wordt Destrée erbij geroepen. Hij ziet afschuwelijke taferelen. ‘Van twee jongetjes, met een handkar op voedsel uit, sterft er een. Met behulp van omstanders wordt het kind op de kar gelegd en zo brengt zijn broertje hem thuis’.
    Begin april 1945 komt in Nederland het front eindelijk in beweging. Canadese eenheden trekken ten zuiden van Nijmegen de Rijn over waarna Oost- en Noord-Nederland in ijltempo wordt bevrijd. Op 15 april staan de Canadezen in Leeuwarden. Die dag wordt in Sint-Pancras een inktzwarte. ’s Nachts is het spoorbruggetje over de Veert, op het baanvak tussen Pancras en Alkmaar, door een bom vernield. Als represaille worden bij de spoorwegovergang twintig Todeskandidaten gefusilleerd. Madderom kan er niet over schrijven. ‘Dit is zo vreselijk geweest, daar zijn geen woorden voor te vinden’.

Bevrijding
‘Vanavond ging het gerucht dat Duitsland de strijd heeft opgegeven. Je kunt het niet geloven dat er nu een eind aan zal komen.’ Het is 28 april 1945 als Madderom dit schrijft. ‘Verschillende geruchten gaan, Hitler is dood, Hitler is stervende’. Op 2 mei werpen geallieerde transportvliegtuigen voedsel af boven het vliegveld Bergen. ‘Het is bijna 5 jaar geleden dat de eerste bommen vielen en nu worden levensmiddelen uitgeworpen. We gaan toch vooruit.’ Zaterdagochtend 5 mei, half zeven, komt buurjongen Paul Meier uitgelaten bij Madderom het pad oprennen. Duitsland heeft gecapituleerd! Het is vrede! Het bericht gaat als een lopend vuurtje door het dorp. ‘Iedereen loopt op straat, overal vlaggen. Het is bijna niet te geloven dat het nu werkelijk voorbij is. Vreselijke jaren liggen achter ons’.
    En de toekomst? Madderom is er niet gerust op. De twee atoombommen die in augustus 1945 boven Japan worden afgeworpen en de tweede wereldoorlog beëindigen, boezemen hem angst in. ‘Dit is nu het resultaat van de Wetenschap’, stelt hij somber vast. Een half jaar later, in maart 1946, houdt de Britse oorlogspremier Churchill in het Amerikaanse Fulton zijn beroemd geworden ‘IJzeren-Gordijnrede’. Daarin bezweert hij de Verenigde Staten het atoomgeheim nog niet aan de Verenigde Naties over te dragen – dat zou ‘misdadige gekheid’ zijn. Churchills geharnaste taal maakt Madderom moedeloos. ‘Dezelfde klanken als voor de oorlog gaan weer over het wereldtoneel’. Ook zijn laatste notitie over de bezetting, gemaakt op 8 augustus 1946, is in mineur. Wegens landverraad en medeplichtigheid aan twee moorden staat een dorpsgenoot terecht voor het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. ‘Wij vertrouwden hem zo goed en toch was het een verrader’. De Pancrasser wordt tot levenslang veroordeeld. ‘Dit is het vreselijke einde’.

> Peter Bak, 15 april 1945. Zwarte zondag in Sint-Pancras
Print: ‘Oorlogsnotities van een dokter en een tuinder’

Print: ‘Oorlogsnotities van een dokter en een tuinder’

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak