‘15 april 1945. Zwarte zondag in Sint-Pancras’
door Peter Bak
15 april 2009


Monument aan de Bovenweg, vlak naast de spoorlijn.
Ze werden door de Duitsers ‘Todeskandidaten’ genoemd: gearresteerde verzetsstrijders die werden doodgeschoten als vergelding van aanslagen en sabotagedaden. In Sint-Pancras werden op 15 april 1945, een kleine drie weken voor de bevrijding, twintig Todeskandidaten gefusilleerd. Tijdens het krieken van die zondag was een uit Den Helder vertrokken trein bij het passeren van het ‘bruggetje van Leyen’, tussen Sint-Pancras en Alkmaar, op een lading springstof gereden. De ‘Sicherheitsdienst’ reageerde furieus en liet twintig man doodschieten. ‘Dit is zo vreselijk geweest, daar zijn geen woorden voor te vinden,’ schreef een geschokte Pancrasser tuinder die zondagavond in zijn dagboek. De bevrijding was onder handbereik, het gevaar van Duitse represailles levensgroot. Tóch werd het spoorbruggetje gesaboteerd. Het verhaal van een bloedbad dat begon met een opstand van achthonderd Georgische soldaten op Texel.

Georgiërs
22 juni 1941: nazi-Duitsland valt de Sovjet-Unie binnen. Stalins Rode Leger wordt onder de voet gelopen. Tijdens de Duitse veldtocht worden honderdduizenden Sovjetsoldaten krijgsgevangen gemaakt. Hieronder zijn mannen uit minderheidsvolken: Turkmenen, Noord-Kaukasiërs, Armeniërs, Georgiërs. Met geweld en terreur heeft Stalin deze volken in het gelid gedwongen. Ze zijn het Sovjetregime liever kwijt dan rijk. De Duitse propaganda speelt hier handig op in. De angst van de gevangengenomen soldaten voor de hel die ze in de Duitse krijgsgevangenkampen te wachten staat, doet de rest. Tienduizenden lopen over en treden in Duitse dienst. Uit Georgische manschappen worden acht infanteriebataljons geformeerd. Een van de bataljons wordt in september 1943 in Zandvoort gelegerd.
    Wanneer de geallieerden in juni 1944 in Normandië voet aan West-Europese wal zetten begint onder de Duitsers de vraag te knagen wat de Georgische infanteristen, ruim achthonderd in getal, zullen doen als de geallieerde troepen richting Nederland oprukken. Blijven ze loyaal of gaan ze muiten? Voor de Georgïers betekent een geallieerde overwinning dat ze zich in de Sovjet-Unie voor
De Georgïers willen ‘erop los slaan’
landverraad moeten verantwoorden. Ze denken zich te kunnen rehabiliteren door tegen hun Duitse superieuren in opstand te komen. Hiertoe wordt toenadering gezocht tot het communistisch verzet in Kennemerland, maar de eerste maanden blijven de contacten beperkt tot het uitwisselen van informatie.
    Dit verandert als de geallieerden in september 1944 de Nederlandse grens overtrekken. De Georgiërs vrezen verder van de frontlinie te worden gestationeerd of alsnog in krijgsgevangenschap te worden gevoerd. Ze willen ‘erop los slaan’ en naar Amsterdam oprukken. Vooral door toedoen van de Krommenieër Jan Brasser (‘witte Ko’), commandant in Noord-Holland Noord van de nauw met het communistisch verzet verbonden Gewestelijke Sabotage Afdeling, slaagt men erin de Georgiërs van hun drieste plannen te weerhouden.
    Begin februari 1945 wordt het bataljon naar Texel overgeplaatst. Het zit er volkomen geïsoleerd; bij een opstand zijn de Georgiërs op zichzelf aangewezen. Op 4 april 1945 krijgen ze er lucht van dat driehonderd man naar het vasteland zullen worden overgeplaatst. Daarmee zou hun slagkracht bijna worden gehalveerd. De Georgiërs besluiten onmiddellijk in opstand te komen, in de nacht van 5 op 6 april. De eerste uren hebben de Georgische infanteristen de overhand, maar ‘s middags begint het tij te keren. Vanuit Den Helder arriveren Duitse versterkingen. Ook komen de opstandelingen onder zwaar geschutvuur te liggen. In de dagen die volgen concentreren de gevechten zich in de Eierlandse polder waar de Georgiërs het vliegveld ‘Vlijt’ met hand en tand verdedigen. Op 14 april moeten ze het ontruimen. Het blijkt de nekslag voor hun opstand. De gevechten duren nog weken voort, zelfs tot na de bevrijding, maar de Georgiërs vechten een verloren strijd.



Vuurtoren bij de Cocksdorp, na de strijd.
Spoorlijn
Op 8 april 1945 verneemt de commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Noord-Holland Noord, de uit het Gooi afkomstige Alkmaarder J.G.M. Wastenecker, dat ‘de Russen op Texel’ in opstand zijn gekomen. De Duitsers hebben inmiddels vanuit Den Helder troepen aangevoerd. Ze zijn, komt Wastenecker voorts ter ore, in hevige gevechten verwikkeld met de muiters die worden geholpen door het Texelse verzet. De versterkingen, ook gevechtsmaterieel, worden per spoor aangevoerd, via de lijn Amsterdam-Alkmaar-Den Helder.
    Op zaterdag 14 april krijgt Rinus Knape, een Amsterdammer die in Sint-Pancras zit ondergedoken en leider is van de plaatselijke Knokploeg (KP), de opdracht het traject tussen Alkmaar en Heerhugowaard onklaar te maken. Het bevel is afkomstig van regiocommandant Theo van Eekelen die onder Wastenecker ressorteert. Knape en zijn KP’ers zijn al eerder tegen Duitse militaire transporten naar Texel in actie gekomen. Ze hebben de weg bezaaid met ‘kraaienpoten’, tot driehoeken gelaste ijzeren pennen die de banden van legertrucks, op weg naar Den Helder, kapotprikken. Knape weigert echter een aanslag uit te voeren op de spoorlijn: hij vreest zware represailles.
    Vervolgens wordt Jan Brasser, die de leiders van het Georgische bataljon kent uit hun Zandvoortse periode, benaderd. Niet wetend dat de situatie van de Georgiërs op Texel uitzichtloos is, meent hij dat de spoorlijn koste wat kost moet worden opgeblazen. Brasser geeft hiertoe de opdracht aan de Alkmaarse Gewestelijke Sabotage Afdeling die bereid is de klus te klaren. In de nacht van 14 op 15 april wordt een springlading onder het bruggetje over de Veert aangebracht, tweehonderd meter ten westen van Sint-Pancras. Een paar uur later rijdt de eerste ochtendtrein uit Den Helder op de lading. Overdag is het erg onrustig in het dorp. Veel Pancrassers komen naar de plek van de aanslag, zich ongerust afvragend hoe de Duitsers zullen reageren.
    ’s Avonds, tegen half negen, arriveren uit de richting Alkmaar twee auto’s bij de spoorwegovergang: een verhuisauto van de firma Hoed en een Duitse legertruck. Ze passeren de overgang en stoppen. Uit de
De schoten zijn tot ver in Sint-Pancras te horen
verhuisauto, die door de Duitsers is gevorderd, stappen soldaten. Ze beginnen wat heen en weer te lopen. Een officier posteert zich voor de boerderij pal naast de spoorlijn, aan de westzijde van de Bovenweg. Hij haalt een papier tevoorschijn. Dan wordt de legerauto uitgeladen. Er komen twintig mannen uit, allemaal geboeid. Tien worden op een rij gezet, in de laagte tegen de spoordijk. De soldaten stellen zich op, de officier leest de namen van de twintig voor. Vervolgens richten de soldaten hun geweer en vuren op bevel. De gevangenen zakken ineen, een nekschot volgt. Zo vergaat het ook de andere tien.
    Het is een heldere avond, bijna windstil. De schoten zijn tot ver in Sint-Pancras te horen en bevestigen de bange vermoedens van overdag. ‘Hoeveel personen zijn doodgeschoten, schijnt niemand te weten,’ schrijft eerdergenoemde tuinder ’s avonds in zijn dagboek, ‘maar minstens tien. Naar verluidt waren het politieke gevangenen uit Amsterdam.’ Dertien van de twintig gefusilleerden kwamen uit Amsterdam, uit het Huis van Bewaring aan de Weteringsschans, vijf zaten in Haarlem gevangen, twee in Alkmaar.

Monument
In september 1945 wordt op de plek van de fusillade een tijdelijk gedenkteken geplaatst. Een jaar na de zwarte zondag, op 15 april 1946, wordt een monument onthuld, onder grote belangstelling en omgeven door een zee van bloemen. ‘Het is erg indrukwekkend geweest,’ aldus de dagboekhoudende Pancrasser tuinder, ‘temeer daar de familieleden van de slachtoffers ook aanwezig waren.’ De vrouw van een van de gefusilleerden, de Haarlemse deurwaarder Jan van Meeteren, voert het woord. ‘Wij mogen niet bij de pakken neer blijven zitten. Op ons rust de taak het werk, dat zij begonnen, te voltooien.’
    De levensloop van haar man is op internet te vinden: www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu. Van Meeteren verzamelde informatie over Duitse kuststellingen en zond die naar Engeland. Later in de oorlog werd hij Knokploegcommandant. Na verraad werd Van Meeteren in maart 1945 gearresteerd.
‘Stampende laarzen, de voordeur werd ingetrapt’
Op de website komt een van zijn drie dochters, vijf jaar oud toen haar vader werd doodgeschoten, aan het woord. Ze heeft respect voor wat haar vader heeft gedaan, maar verdriet en onbegrip overheersen. Had haar vader, aan wie in 1984 postuum het Verzetsherdenkingskruis werd toegekend, niet voor zijn gezin moeten kiezen? Aan zijn leven kwam op 15 april 1945 in Sint-Pancras een einde, maar het hare ging door, zonder vader, maar met het beeld van zijn arrestatie op haar netvlies gebrand: ‘Stampende laarzen, de voordeur werd ingetrapt, brekend hout en glas, harde mannenstemmen doorzochten het huis, en mijn vader werd weggevoerd, onder onze kinderogen.’
    Zes decennia na de bevrijding is voor veel Nederlanders de oorlog nog steeds niet voorbij.

> Peter Bak, Oorlogsnotities van een dokter een tuinder
> Biografie Harry Habraken
> Biografie Hendrik van Asten
> Langedijk herdenkt
Print: ‘15 april 1945. Zwarte zondag in Sint-Pancras’

Print: ‘15 april 1945. Zwarte zondag in Sint-Pancras’

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak