De kop van het eerste bovengrondse
nummer van Trouw. Het verscheen op 1 november 1944 in het bevrijde Breda.
| |
De ‘Flitsen’ van Govers
De Rotterdammer Henk Sol was in 1942 door toedoen van Kees Streef
VN gaan verspreiden. Sol kende Streef van de jongelingsvereniging
‘Gideon’ in Hillegersberg; Sol was voorzitter, Streef vice-voorzitter. Begin 1943 was Sol naar Trouw overgegaan, om enkele maanden
daarna, als opvolger van Piet van Gils, in West-Brabant te gaan
werken. Dat Sol daar snel zijn weg wist te vinden, was te danken
aan Cor van der Hooft, LO-leider in Noord-Brabant-West, niet te
verwarren met de eerder genoemde gelijknamige VN- en Trouw-verspreider. Van der Hooft hielp hem aan verspreidingscontacten,
bonnen en persoonsbewijzen. Dat Trouw: mededeelingenblad na de
bevrijding terecht kon op de persen van Broese en Peereboom,
waarop de Bredasche Courant tot haar opheffing in oktober 1941 was
gedrukt, was ook het werk van Van der Hooft. Ook wist hij wel iemand
die de krant kon redigeren: de katholieke journalist A.L. (Ton)
Govers. Govers was tot medio 1942 redacteur geweest van de Dordrechtsche Courant,
een kopblad van het Dagblad van Rotterdam, dat
een neveneditie van de NRC was. In juli 1942
was Govers met achthonderd andere ‘antiverzet-gijzelaars’ naar
het grootseminarie in Haaren afgevoerd. De groep was begin 1943
naar het kleinseminarie ‘Beekvliet’ in Sint-Michielsgestel overgebracht. In december 1943 was Govers vrijgelaten, samen met onder
meer H. Algra, voormalig hoofdredacteur van het Friesch Dagblad.
Anders dan de subtitel deed denken, bracht Trouw: mededeelingenblad ook commentaren, ‘Flitsen’ genaamd die door Govers werden
geschreven. Meteen in de eerste aflevering moest bij Govers het
hoge woord eruit: zijn ergernis over de alleen maar in feestvieren
geïnteresseerde bevolking. Hij had geluisterd naar Radio Herrijzend Nederland, naar een reportage van het bevrijdingsfeest dat
in Tilburg had plaatsgevonden. Er werden ‘nationale liederen’
aangekondigd. Govers dacht aan Valerius’ Gedenckclanck, maar werd
vergast op ‘Houd er den moed maar in’, ‘Laat nu de klok maar
luiden’ en ‘Laat ons vreugde maken’. ‘Moet de vreugde over het
verjagen van de satanische sadistische tyrannen zoo banaal en
platvloers geuit worden?’, vroeg Govers zich af. ‘Ik had op stijl
gehoopt en ik kreeg banaliteit.’
Dat lokte commentaar uit van het rooms-katholieke Nieuwsblad van
het Zuiden, dat in Tilburg en omgeving verscheen. De reportage van
Radio Herrijzend Nederland was niet karakteristiek geweest voor
de festiviteiten als geheel; Govers voelde de Brabantse mentaliteit niet aan. Govers antwoordde dat het al dan niet karakteristiek zijn van de uitzending niet terzake deed. Een feit was dat ‘hoempa-muziek’ ten gehore was gebracht en dat had even
weinig van doen met gevoel voor stijl als met de Brabantse mentaliteit. ‘Als het Nieuwsblad van het Zuiden dat niet aanvoelt dan
zij meegedeeld dat de Poolse commandant van Breda geen feestelijk
défilé wilde houden zoo lang gedeelten van zijn troepen nog vechten. Deze fijne, van piëteit getuigende mentaliteit moet ook de
onze zijn, collega!’
Ook het gedrag van ‘een niet onbelangrijk aantal onzer meisjes’
nam Govers in zijn ‘Flitsen’ op de korrel. De eerste zinnetjes
Nederlands die een geallieerde soldaat leerde, waren: ‘Schattie,
je bent lief; wil je met me meegaan, ik hou van je; hoe heet je?
hoe oud ben je!; woon je ver weg?’ Sommige meisjes hadden het
volgens Govers nog niet zo lang geleden met Duitse soldaten aangelegd.
Op een wandeling door Breda tijdens de bezetting, schreef hij op 17 november in
‘Flitsen’, was hij een café gepasseerd waar Duitse soldaten en
hun ‘meiden’ ook de laatste avond hadden ‘getierelierd bij een
harmonica’. Nu zat het rokerige zaaltje vol met Britse soldaten
‘en hun dames, zooals ik die wichten nu natuurlijk noemen moet.
Die zullen den bevrijders wel den weg hebben gewezen’.
Wat Govers niet minder ergerde waren lieden, die vierenhalf
jaar lang in ‘villa ‘Schattie,
je bent lief, wil je met me meegaan?’ “Burgermanswelvaren”, achter hun veilige
vensters in hun veilige binnenkamers’, hadden gezeten en nu liepen
te klagen ‘over den oorlog die maar niet opschiet en de Havanna’s
die er nog niet zijn’. Om maar te zwijgen van zwarthandelaren die
nu ‘Oranje Boven’ riepen en verdienden aan de bevrijders... ‘There
is something rotten in the state of Breda’, aldus Govers.
Op 28 november, in nummer 24 van Trouw: mededeelingenblad, baarde
Govers in ‘Flitsen’ opzien met een ‘Open brief aan zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken’, mr. J.A.W. Burger,
drie dagen eerder in bevrijd Nederland gearriveerd. Govers wees de
minister op de ontoelaatbare situatie dat Trouw vanwege de papierschaarste moest uitkomen in een formaat ‘dat ze nog niet eens
geschikt maakt om de kachel mee aan te maken’. De ‘vroegere laffe pers’ kreeg, na ‘een eenvoudig changement de décor’, van het
Militair Gezag toestemming te verschijnen ‘in groot formaat
met groote letters’. ‘Hier klopt iets niet, Excellentie!’ Het zal
menigeen duidelijk zijn geweest op welke bladen Govers doelde: op
Oost-Brabant, waarvan het eerste nummer op 22 september was verschenen, en De Stem,
die vanaf 1 november werd uitgegeven.
Oost-Brabant was in overleg met de bisschop van Den Bosch, mgr.
W.A.P.M. Mutsaerts, opgericht door een aantal Eindhovense notabelen dat het weer verschijnende Eindhovensch Dagblad, in oktober
1941 verboden, te progressief vond. Hoofdredacteur van Oost-Brabant
was Jef de Brouwer, voorman van de emancipatorisch-culturele
beweging ‘Brabantia Nostra’. ‘Brabantia Nostra’ had zich in de
zomer van 1940 bij de Nederlandsche Unie had aangesloten, waarin De
Brouwer was gaan ijveren voor een fusie met het fascistische
Nationaal Front van Arnold Meijer. Er was niet zo veel verbeelding
voor nodig om in te zien dat Oost-Brabant de voortzetting was van
het ‘foute’ Eindhovense Dagblad, dat tot het einde
van de oorlog was blijven verschijnen. Nog verbazingwekkender was
het dat de uitgave van Oost-Brabant (het blad werd gedrukt op de
persen van het Dagblad van het Zuiden) in strijd was met het
Persbesluit. Er mochten immers alleen bladen verschijnen die hun
uitgave voor 1 januari 1943 hadden gestaakt of die voortzetting
waren van ondergrondse bladen. Via Radio Oranje liet Burger meedelen dat Oost-Brabant gestopt moest worden, maar de chef-staf van
het Militair Gezag, luitenant-generaal mr. H.J. Kruls, trok zich
er niets van aan. Toen Oost-Brabant de banden met de drukkerij
van het Dagblad van het Zuiden verbrak, gaf Burger alsnog zijn
toestemming, maar dat nam niet weg dat de uitgave tegen het
Persbesluit inging.
De verschijning van De Stem was vooral het werk van J.A.H.M. van
Schijndel die van medio 1942 tot maart 1944 hoofdredacteur was
geweest van het Dagblad van Noord-Brabant. Het blad werd uitgegeven door het
katholieke Neerlandia-concern, dat in de loop van de bezettingsjaren in bedenkelijk vaarwater was geraakt. Na zijn vertrek bij het
Dagblad van Noord-Brabant was Van Schijndel betrokken geraakt bij
het Tilburgse illegale blad De Stem: voor God, Koningin en Vaderland, dat hij na de bevrijding tot een landelijk katholiek dagblad
wilde maken en moest worden gedrukt op de Neerlandia-persen in Utrecht, Breda
en Maastricht. De Bredase bisschop mgr. P.W.A. Hopmans zegde zijn
steun toe. Van het plan kwam echter niets terecht omdat in Maastricht het dagblad Veritas ging verschijnen
en de bevrijding van
Noord-Nederland tot mei 1945 op zich zou laten wachten. De Stem
moest genoegen nemen met Breda en omstreken als verspreidingsgebied. Daar verscheen ook Trouw, vanaf dezelfde datum, 1 november.
Het eerste legale nummer van Trouw wordt op de Grote Markt van Breda
voor een dubbeltje verkocht. Henk Sol, hoofdverspreider in West-Brabant, staat achter op de wagen.
(Foto HDC)
| |
‘Trouw is Katholiek noch Protestantsch’
Gold De Stem als opvolger van het rooms-katholieke Dagblad van
Noord-Brabant, Trouw: mededeelingenblad werd gezien als
de voortzetting van de protestants-gekleurde Bredasche Courant, tot ergernis van Govers die in zijn ‘Flitsen’ een ‘positief-christelijk’
geluid wilde laten horen, voor zowel protestanten als katholieken.
Die hadden in Sint-Michielsgestel toch meer eensgezindheid aan
de dag gelegd dan zij ooit hadden durven denken!? De boodschap,
die de Bredase bisschop Hopmans op zondag 10 december in de kerken
liet voorlezen, was Govers daarom een klap in het gezicht. De
gelovigen werden gewaarschuwd tegen ‘de neutrale dagbladen’, ‘en
daar De Stem’, schreef Govers de dag erop in Trouw, ‘met name
genoemd werd als het eenige blad waarop de Katholiek zich moest
abonneeren, sluit dat, omdat in Breda slechts twee dagbladen
verschijnen, in dat Trouw als het voor den katholiek ongewenschte
dagblad werd aangewezen’.
Waarom? Govers wist het echt niet.
‘Trouw is Katholiek noch Protestantsch’, schreef hij de dag na de
kanselboodschap in ‘Flitsen’. Trouw was uitdrukkelijk een mededelingenblad dat in afwachting van de perszuivering in de
behoefte aan nieuws wilde voorzien. Alleen de rubriek ‘Flitsen’
was opiniërend, maar Govers was zich er niet van bewust ooit iets
geschreven te hebben ‘dat óf in strijd met de Katholieke moraal
óf laf neutraal was: ik zocht de waarheid, en de eeuwige wet van
het Christendom was mij daarbij het Licht dat mij den weg wees’.
Feit was wel dat Govers zich in zijn ‘open brief’ aan minister
Burger in indirecte zin niet al te vleiend had uitgelaten over
Oost-Brabant en De Stem, die de steun van het episcopaat hadden.
‘Wij wenschen geen strijd’, stond er op 12 december boven het
artikel waarin Sol (‘Henk van Trouw’) en Govers uitlegden dat de
uitgave van Trouw: mededeelingenblad werd gestaakt. Zonder de titel Trouw zou het als Mededeelingenblad tot begin
februari in West-Brabant blijven verschijnen. De redactie werd
gevoerd door Jan van der Pluym, de latere hoofdredacteur van de
Volkskrant. ‘Na het
voorlezen van de mededeeling in de meeste Katholieke kerken van
Breda en na het zich realiseeren van de actie hier en daar tegen
ons gevoerd, stond het voor de leiding en de redactie van Trouw
vast: wij gaan, wij moeten gaan!’ Katholieken en protestanten
hadden ‘in hartversterkende eensgezindheid’
‘Wij wenschen geen strijd’ Trouw verspreid; ze
hadden evenzeer hun leven gegeven voor ‘een zich op den grondslag
van het Christendom baseerend orgaan dat strijdt voor eensgezindheid in het herrijzende Nederland en dat vecht voor een “als
broeders samen wonen”’. Dan was het onverdraaglijk als ‘neutraal’
te worden gebrandmerkt, schreven Sol en Govers. Protestants was
Trouw: mededeelingenblad evenmin, stelden ze uitdrukkelijk. Het
gaf ‘voorlichting over actueele problemen volgens de wet van
Christus voor zoover Katholieken en Protestanten die gemeenschappelijk belijden’. ‘Hierbij komt’, voegden zij eraan toe, ‘dat
alleen de nog in het bezette gebied vertoefende hoofdredacteur het
recht heeft Trouw in een zekere richting te sturen, ware hij dit
althans van plan, wat wij op goede gronden meenen te moeten betwijfelen.’
De beslissing te stoppen zal echter ook zijn ingegeven door de realiteit: tegen een bisschoppelijke
vermaning was moeilijk op te tornen. Sol en Govers konden er
gevoeglijk vanuit gaan dat ze vrijwel alle katholieke verspreiders en lezers kwijt waren. Bovendien betekende het opheffen van het mededelingenblad niet dat de stem van Trouw zou zwijgen.
Vanaf 30 november gaven Sol en Govers namens Trouw ook een wekelijkse ‘editie voor bevrijd Nederland’ uit die ook in Breda en
omstreken verscheen. ‘Dit weekblad zal het forum zijn waarop wij
onze ideeën zullen blijven verkondigen en zullen blijven schrijven
voor de eensgezindheid, in Christelijken geest die ons land groot
en goed kan maken en tegen alles wat die eensgezindheid ondermijnt’, beloofden Sol en Govers in het laatste nummer van Trouw:
mededeelingenblad.
De ‘les van Gestel
‘Protestantsch noch Katholiek’, vechtend voor ‘een “als
broeders samen wonen”’ en uitdragend ‘de eensgezindheid-in-Christelijken geest’: het waren illusionaire woorden die vooral aan
Ton Govers moeten worden toegeschreven. Henk Sol wist wel beter.
Hij werkte van het begin af aan voor Trouw en wist heel goed welke
achtergrond de krant had. Dat had hij vlak na haar oprichting
van Kees Streef gehoord, dat las hij in de artikelen, dat hoorde hij op de
weekends. Tegen katholieke verspreiders en lezers zei hij dat
Trouw geen antirevolutionair maar een positief-christelijk blad was, tegen beter weten in. Govers was minder bekend met de geestelijke ligging van Trouw en koesterde de hoop dat de eensgezindheid tussen katholieken en protestanten die hem in Sint-Michielsgestel zo had getroffen, na de bevrijding zou standhouden. Dat
moet niet zo worden opgevat als zou Govers zijn gegrepen door de
‘geest van Gestel’. Hij wilde ‘eensgezindheid’, niet de ‘eenheid-in-alles’ van de Nederlandse Volksbeweging (NVB), schreef hij in
een van de laatste nummers van Trouw: mededeelingenblad. ‘Want die
eenheid nivelleert, zij berooft ons van de typische markante,
karaktertrekken.’ In Sint-Michielsgestel begrepen en hielpen
protestanten en katholieken elkaar zonder iets van hun beginselen
af te doen. Die geest wilde Govers in Trouw laten voortleven, maar
de kanselboodschap van 10 december maakte dat tot een illusie.
Govers uitte zijn teleurstelling in het artikel ‘Improvisaties
over Kerstmis’ dat op 21 december in het vierde nummer van Trouw:
editie voor bevrijd Nederland verscheen. Daarin probeerde hij de
sfeer op te roepen van de twee ‘oecumenische’ kerstvieringen die
in Sint-Michielsgestel hadden plaatsgevonden. Die vieringen had
Govers overigens zelf niet meegemaakt want hij was pas begin 1943
naar Gestel overgebracht en op 20 december van dat jaar vrijgelaten.
In 1942 stond volgens Govers een ‘sadistische’ commandant aan het
hoofd van Sint-Michielsgestel. Na een overtreding van het kampreglement had hij de kerstviering verboden.
Katholieken en protestanten hadden daartegen ‘in hartverheffende eensgezindheid’ geprotesteerd, tevergeefs. Op kerstavond was er op een van de zalen een
priester opgestaan. Kon er niet in alle stilte een nachtmis worden
opgedragen? Op de zaal sliep ook een abt – hij was bereid de mis
op te dragen. Maar wat zouden de protestanten op de zaal ervan
vinden? Niet zonder aarzeling werden ze van het voornemen op de
hoogte gebracht; ze toonden zich enthousiast. ‘Een orthodoxe
dominee uit Zeeland’ bood aan de mis in te leiden met het zingen
van oude kerstliederen. Om half twaalf begon de Zeeuwse predikant
te zingen. ‘De Protestanten
‘Buiten schreeuwen de schildwachten tot elkaar: Keine besondere Vorkommnisse...’ liggen of staan in hun kribben en
luisteren, de Katholieken staan bij een geïmproviseerd wankel
altaar en luisteren. En aller harten verheffen zich tot God en
aller gedachten gaan naar huis.’ Om twaalf uur ging de abt naar
het altaar. Hij fluisterde de gebeden van het misformulier, over
de hoofden van de geknielde katholieken, tot de protestanten in
hun bedden. ‘Buiten schreeuwen de schildwachten (Nederlandsche
S.S.’ers) tot elkaar: Keine besondere Vorkommnisse. Keine besondere Vorkommnisse... Bij ons vieren Protestanten en Katholieken
gezamenlijk den Kerstnacht, dien nacht waarin de Hemelen den
Gerechte dauwden!!!’
Een jaar later waren de omstandigheden gunstiger. Er was een
andere commandant gekomen, die oogluikend toestond, dat katholieken en protestanten zondags ieder een dienst hielden. Voor de
kerstnacht bereidden de katholieken een ‘echte’ nachtmis voor; een
groot koor studeerde een driestemmige mis in. Vlak voor kerst werd
echter een groot deel van de kampbevolking ontslagen; van het koor
bleef niet veel over. Protestanten boden aan de lege plaatsen op
te vullen. Tijdens de kerstnacht zong een voor meer dan de helft
uit protestanten bestaand koor ‘in perfect Gregoriaansch’ de mis:
‘Eere aan God in den hooge en op aarde vrede aan den menschen van
goeden wil’. De preek ging over ‘de eensgezindheid aller Christenen’.
Govers stelde uitdrukkelijk het verhaal van ‘beide Kerstfeesten-achter-prikkeldraad’ niet te vertellen uit liefde voor idylle – voor ‘schoone vertelsels’ was het de tijd niet. Hij had zijn
‘Improvisaties over Kerstmis’ geschreven als ‘les’ voor allen,
‘die nu al zoeken naar dat ons verdeelt en niet naar dat wat ons
bindt’. Over een paar dagen vierden katholieken en protestanten in
het zuiden na vijf jaar weer kerstfeest in vrijheid, op eigen
wijze, maar vanuit hetzelfde besef: ‘dat het Licht van Bethlehem
het waarachtige Licht is, dat alle menschen verlicht en dat in dit
Licht het herstel van Nederland moet geschieden, wil althans
Nederland groot en goed worden’. Waarom elkaar daartoe niet de
hand reiken, vroeg Govers zich af. ‘Dat Sint-Michielsgestel leere
hoe dat kan.
‘Wachter, wat is er van den nacht?’
Aan het episcopaat was Govers’ ‘les van Gestel’ niet besteed en
evenmin aan de Zeeuwse literator Rudolf van Reest (pseudoniem van
K.C. van Spronsen), vooral bekend door zijn in 1937 verschenen
Levensroman van dr. H. Colijn. Vanaf december 1944 ging Van Reest
artikelen schrijven voor Trouw: editie voor bevrijd Nederland,
vermoedelijk op verzoek van de hoofdredactie van Trouw. ‘Ik zie er
mijn oude trouwe Parker-vulpen eens op aan. Kan ik haar weer in
volle vrijheid gebruiken?’, schreef Van Reest nog ongelovig in zijn
eerste bijdrage die in het nummer van 14 december verscheen. Door
zijn weigering zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten, was het
hem sinds het voorjaar van 1942 niet meer mogelijk geweest te
publiceren; zijn toen juist verschenen biografie van Bilderdijk
was in beslag genomen. Onder zijn echte naam K.C. van Spronsen was
hij er begin 1944 echter wel in geslaagd De waarheid luistert nauw
te laten verschijnen. Het betrof de briefwisseling van de Kamper
theoloog prof.dr. K. Schilder met de generale synode over het
leerstellig conflict over de ‘veronderstelde wedergeboorte’, dat
door de synodeuitspraak van 1942 op de spits was gedreven. Dat
conflict had in augustus 1944 tot de ‘Vrijmaking’ geleid waarin
Van Reest Schilder was gevolgd.
Het eerste beschouwende artikel dat Van Reest voor Trouw uit zijn
Parker liet vloeien, verscheen in het nummer van 6 januari en
droeg de veelzeggende titel ‘Wachter, wat is er van den nacht?’
Met een aantal ferme pennenstreken nam hij afstand van Govers’
‘Improvisaties over Kerstmis’. ‘Het koor der idealistische humanisten heeft op het Kerstfeest opnieuw gezongen van de “Vrede voor
allen die van goeden wille zijn”!’, schreef Van Reest ietwat
schamper. ‘Men heeft het oude liedje van de evolutie der menschheid weer aangeheven. Eens nietwaar, zal de tijd komen, dat de
menschheid verstandiger wordt, dat het licht voorgoed over de
duisternis zal zegevieren, dat er vrede en vrijheid en geluk op
aarde wonen zullen.’ De roep om ‘eensgezindheid’, zoals die in
het bevrijde zuiden klonk, was volgens Van Reest de nieuwste
versie van het ‘altijd durende, eentonige refrein’: ‘We zullen het
beter doen dan onze vaderen’. Eens te meer bleek, dat de mens
hardleers was. Hij dacht zich ‘een berg van tweemaal duizend jaren
van den hals af te schudden’, zo sprak Van Reest met Da Costa,
een van de voorlopers van de antirevolutionaire richting. Christus duldde echter geen strepen onder het verleden. Hij trok ‘de
ééne organische lijn van de geschiedenis der menschheid door naar
haar heerlijke einde, naar Zijn koninklijk welbehagen’. En die
ontwikkelingsgang kende geen ‘romantiek, met een zoete Kerstnacht,
vol engelenzang en zielsaandoening, en droomerij’, maar ‘tweedracht, bloed, vijandschap en tenslotte het kruis’.
Met ‘Wachter, wat is er van den nacht?’, zette Van Reest de nieuwe toon van Trouw in bevrijd Nederland, een onmiskenbaar antirevolutionaire toon. Zeker, in zijn pleidooien voor terugkeer van de
‘antithese-politiek’ schreef hij dat die politiek als ‘feitelijke
staatkundige noodwendigheid’ ook door de rooms-katholieken was
erkend. Hij roemde zowel dominees als pastoors voor hun heldhaftige houding tijdens de oorlog. En de rooms-katholieke drs. G. van
Delft mocht schrijven over ‘Katholieken en politiek’. Maar dat
alles deed weinig af aan de antirevolutionaire toon van de krant.
Ook artikelen als ‘De christelijk-nationale gedachte’, ‘Colijn’ en
‘Naar een Christelijke Volkspartij’ (een pleidooi voor samengaan
van ARP en CHU na de bevrijding), die uit de krant in het noorden
werden overgenomen, lieten over het karakter van Trouw weinig
misverstand bestaan.
© Bak schrijft ! | Historicus, schrijver en
redacteur Peter Bak
| |