Hoofdstuk 4 – ‘Bovengronds in bevrijd gebied’
In: Peter Bak, Harde koppen, rechte lijnen. De lokale en regionale edities van Trouw in oorlogstijd
(Amsterdam-Kampen 1993)
Achterop de motor bij Wim Bezemer, een verzetsrelatie, slaagde Henk Sol, hoofdverspreider van Trouw in West-Brabant, er op zaterdag 28 oktober 1944 in van Breda naar Rotterdam te komen. Bij de Moerdijkbrug was de onderneming bijna gestrand. Een Oberfeldwebel nam geen genoegen met hun – vervalste – Gestapo-papieren. Op hoge toon eisen de verantwoordelijke commandant te spreken te krijgen, deed wonderen; Sol en Bezemer mochten door. Het doel van Sols tocht was Van Ruller te vragen wat er van Trouw in Brabant werd verwacht zolang het noorden bezet bleef. De volgende dag kreeg Sol Van Ruller te spreken. ‘Als het kan contact onderhouden met de lezers’, droeg hij Sol op, om eraan toe te voegen: ‘en doe de groeten aan m’n vrouw’. Van Ruller had zijn gezin laten onderduiken in Bergen op Zoom, in het zwakzinnigencentrum ‘Vredelust’, een contactpunt van Trouw.
    Omdat Duitse troepen bezig waren zich over de Moerdijkbrug terug te trekken (ze zouden de brug op 2 november opblazen) moesten Sol en Bezemer langs een andere weg zien terug te komen. Na een hachelijke rit door de Alblasserwaard en het Land van Altena, waarbij meer dan eens de dekking van de berm moest worden gezocht, reden ze in de late avond van 29 oktober Breda binnen. De volgende morgen werd de stad door Poolse troepen bevrijd. Twee dagen later, op woensdag 1 november, werd op de Grote Markt het eerste bovengrondse nummer van Trouw verkocht. De prijs was een dubbeltje; een weekabonnement kostte veertig cent. ‘Trouw is een Mededeelingenblad, dat voorloopig dagelijks verschijnen zal tot het persvraagstuk zal zijn opgelost’, werd de lezers gemeld. ‘Trouw geeft al het nieuws. Trouw had Uw genegenheid, blijf ons die schenken.’



De kop van het eerste bovengrondse nummer van Trouw. Het verscheen op 1 november 1944 in het bevrijde Breda.
De ‘Flitsen’ van Govers
De Rotterdammer Henk Sol was in 1942 door toedoen van Kees Streef VN gaan verspreiden. Sol kende Streef van de jongelingsvereniging ‘Gideon’ in Hillegersberg; Sol was voorzitter, Streef vice-voorzitter. Begin 1943 was Sol naar Trouw overgegaan, om enkele maanden daarna, als opvolger van Piet van Gils, in West-Brabant te gaan werken. Dat Sol daar snel zijn weg wist te vinden, was te danken aan Cor van der Hooft, LO-leider in Noord-Brabant-West, niet te verwarren met de eerder genoemde gelijknamige VN- en Trouw-verspreider. Van der Hooft hielp hem aan verspreidingscontacten, bonnen en persoonsbewijzen. Dat Trouw: mededeelingenblad na de bevrijding terecht kon op de persen van Broese en Peereboom, waarop de Bredasche Courant tot haar opheffing in oktober 1941 was gedrukt, was ook het werk van Van der Hooft. Ook wist hij wel iemand die de krant kon redigeren: de katholieke journalist A.L. (Ton) Govers. Govers was tot medio 1942 redacteur geweest van de Dordrechtsche Courant, een kopblad van het Dagblad van Rotterdam, dat een neveneditie van de NRC was. In juli 1942 was Govers met achthonderd andere ‘antiverzet-gijzelaars’ naar het grootseminarie in Haaren afgevoerd. De groep was begin 1943 naar het kleinseminarie ‘Beekvliet’ in Sint-Michielsgestel overgebracht. In december 1943 was Govers vrijgelaten, samen met onder meer H. Algra, voormalig hoofdredacteur van het Friesch Dagblad.
    Anders dan de subtitel deed denken, bracht Trouw: mededeelingenblad ook commentaren, ‘Flitsen’ genaamd die door Govers werden geschreven. Meteen in de eerste aflevering moest bij Govers het hoge woord eruit: zijn ergernis over de alleen maar in feestvieren geïnteresseerde bevolking. Hij had geluisterd naar Radio Herrijzend Nederland, naar een reportage van het bevrijdingsfeest dat in Tilburg had plaatsgevonden. Er werden ‘nationale liederen’ aangekondigd. Govers dacht aan Valerius’ Gedenckclanck, maar werd vergast op ‘Houd er den moed maar in’, ‘Laat nu de klok maar luiden’ en ‘Laat ons vreugde maken’. ‘Moet de vreugde over het verjagen van de satanische sadistische tyrannen zoo banaal en platvloers geuit worden?’, vroeg Govers zich af. ‘Ik had op stijl gehoopt en ik kreeg banaliteit.’
    Dat lokte commentaar uit van het rooms-katholieke Nieuwsblad van het Zuiden, dat in Tilburg en omgeving verscheen. De reportage van Radio Herrijzend Nederland was niet karakteristiek geweest voor de festiviteiten als geheel; Govers voelde de Brabantse mentaliteit niet aan. Govers antwoordde dat het al dan niet karakteristiek zijn van de uitzending niet terzake deed. Een feit was dat ‘hoempa-muziek’ ten gehore was gebracht en dat had even weinig van doen met gevoel voor stijl als met de Brabantse mentaliteit. ‘Als het Nieuwsblad van het Zuiden dat niet aanvoelt dan zij meegedeeld dat de Poolse commandant van Breda geen feestelijk défilé wilde houden zoo lang gedeelten van zijn troepen nog vechten. Deze fijne, van piëteit getuigende mentaliteit moet ook de onze zijn, collega!’
    Ook het gedrag van ‘een niet onbelangrijk aantal onzer meisjes’ nam Govers in zijn ‘Flitsen’ op de korrel. De eerste zinnetjes Nederlands die een geallieerde soldaat leerde, waren: ‘Schattie, je bent lief; wil je met me meegaan, ik hou van je; hoe heet je? hoe oud ben je!; woon je ver weg?’ Sommige meisjes hadden het volgens Govers nog niet zo lang geleden met Duitse soldaten aangelegd. Op een wandeling door Breda tijdens de bezetting, schreef hij op 17 november in ‘Flitsen’, was hij een café gepasseerd waar Duitse soldaten en hun ‘meiden’ ook de laatste avond hadden ‘getierelierd bij een harmonica’. Nu zat het rokerige zaaltje vol met Britse soldaten ‘en hun dames, zooals ik die wichten nu natuurlijk noemen moet. Die zullen den bevrijders wel den weg hebben gewezen’.
    Wat Govers niet minder ergerde waren lieden, die vierenhalf jaar lang in ‘villa
‘Schattie, je bent lief, wil je met me meegaan?’
“Burgermanswelvaren”, achter hun veilige vensters in hun veilige binnenkamers’, hadden gezeten en nu liepen te klagen ‘over den oorlog die maar niet opschiet en de Havanna’s die er nog niet zijn’. Om maar te zwijgen van zwarthandelaren die nu ‘Oranje Boven’ riepen en verdienden aan de bevrijders... ‘There is something rotten in the state of Breda’, aldus Govers.
    Op 28 november, in nummer 24 van Trouw: mededeelingenblad, baarde Govers in ‘Flitsen’ opzien met een ‘Open brief aan zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken’, mr. J.A.W. Burger, drie dagen eerder in bevrijd Nederland gearriveerd. Govers wees de minister op de ontoelaatbare situatie dat Trouw vanwege de papierschaarste moest uitkomen in een formaat ‘dat ze nog niet eens geschikt maakt om de kachel mee aan te maken’. De ‘vroegere laffe pers’ kreeg, na ‘een eenvoudig changement de décor’, van het Militair Gezag toestemming te verschijnen ‘in groot formaat met groote letters’. ‘Hier klopt iets niet, Excellentie!’ Het zal menigeen duidelijk zijn geweest op welke bladen Govers doelde: op Oost-Brabant, waarvan het eerste nummer op 22 september was verschenen, en De Stem, die vanaf 1 november werd uitgegeven.
    Oost-Brabant was in overleg met de bisschop van Den Bosch, mgr. W.A.P.M. Mutsaerts, opgericht door een aantal Eindhovense notabelen dat het weer verschijnende Eindhovensch Dagblad, in oktober 1941 verboden, te progressief vond. Hoofdredacteur van Oost-Brabant was Jef de Brouwer, voorman van de emancipatorisch-culturele beweging ‘Brabantia Nostra’. ‘Brabantia Nostra’ had zich in de zomer van 1940 bij de Nederlandsche Unie had aangesloten, waarin De Brouwer was gaan ijveren voor een fusie met het fascistische Nationaal Front van Arnold Meijer. Er was niet zo veel verbeelding voor nodig om in te zien dat Oost-Brabant de voortzetting was van het ‘foute’ Eindhovense Dagblad, dat tot het einde van de oorlog was blijven verschijnen. Nog verbazingwekkender was het dat de uitgave van Oost-Brabant (het blad werd gedrukt op de persen van het Dagblad van het Zuiden) in strijd was met het Persbesluit. Er mochten immers alleen bladen verschijnen die hun uitgave voor 1 januari 1943 hadden gestaakt of die voortzetting waren van ondergrondse bladen. Via Radio Oranje liet Burger meedelen dat Oost-Brabant gestopt moest worden, maar de chef-staf van het Militair Gezag, luitenant-generaal mr. H.J. Kruls, trok zich er niets van aan. Toen Oost-Brabant de banden met de drukkerij van het Dagblad van het Zuiden verbrak, gaf Burger alsnog zijn toestemming, maar dat nam niet weg dat de uitgave tegen het Persbesluit inging.
    De verschijning van De Stem was vooral het werk van J.A.H.M. van Schijndel die van medio 1942 tot maart 1944 hoofdredacteur was geweest van het Dagblad van Noord-Brabant. Het blad werd uitgegeven door het katholieke Neerlandia-concern, dat in de loop van de bezettingsjaren in bedenkelijk vaarwater was geraakt. Na zijn vertrek bij het Dagblad van Noord-Brabant was Van Schijndel betrokken geraakt bij het Tilburgse illegale blad De Stem: voor God, Koningin en Vaderland, dat hij na de bevrijding tot een landelijk katholiek dagblad wilde maken en moest worden gedrukt op de Neerlandia-persen in Utrecht, Breda en Maastricht. De Bredase bisschop mgr. P.W.A. Hopmans zegde zijn steun toe. Van het plan kwam echter niets terecht omdat in Maastricht het dagblad Veritas ging verschijnen en de bevrijding van Noord-Nederland tot mei 1945 op zich zou laten wachten. De Stem moest genoegen nemen met Breda en omstreken als verspreidingsgebied. Daar verscheen ook Trouw, vanaf dezelfde datum, 1 november.



Het eerste legale nummer van Trouw wordt op de Grote Markt van Breda voor een dubbeltje verkocht. Henk Sol, hoofdverspreider in West-Brabant, staat achter op de wagen.
(Foto HDC)
‘Trouw is Katholiek noch Protestantsch’
Gold De Stem als opvolger van het rooms-katholieke Dagblad van Noord-Brabant, Trouw: mededeelingenblad werd gezien als de voortzetting van de protestants-gekleurde Bredasche Courant, tot ergernis van Govers die in zijn ‘Flitsen’ een ‘positief-christelijk’ geluid wilde laten horen, voor zowel protestanten als katholieken. Die hadden in Sint-Michielsgestel toch meer eensgezindheid aan de dag gelegd dan zij ooit hadden durven denken!? De boodschap, die de Bredase bisschop Hopmans op zondag 10 december in de kerken liet voorlezen, was Govers daarom een klap in het gezicht. De gelovigen werden gewaarschuwd tegen ‘de neutrale dagbladen’, ‘en daar De Stem’, schreef Govers de dag erop in Trouw, ‘met name genoemd werd als het eenige blad waarop de Katholiek zich moest abonneeren, sluit dat, omdat in Breda slechts twee dagbladen verschijnen, in dat Trouw als het voor den katholiek ongewenschte dagblad werd aangewezen’.
    Waarom? Govers wist het echt niet. ‘Trouw is Katholiek noch Protestantsch’, schreef hij de dag na de kanselboodschap in ‘Flitsen’. Trouw was uitdrukkelijk een mededelingenblad dat in afwachting van de perszuivering in de behoefte aan nieuws wilde voorzien. Alleen de rubriek ‘Flitsen’ was opiniërend, maar Govers was zich er niet van bewust ooit iets geschreven te hebben ‘dat óf in strijd met de Katholieke moraal óf laf neutraal was: ik zocht de waarheid, en de eeuwige wet van het Christendom was mij daarbij het Licht dat mij den weg wees’. Feit was wel dat Govers zich in zijn ‘open brief’ aan minister Burger in indirecte zin niet al te vleiend had uitgelaten over Oost-Brabant en De Stem, die de steun van het episcopaat hadden.
    ‘Wij wenschen geen strijd’, stond er op 12 december boven het artikel waarin Sol (‘Henk van Trouw’) en Govers uitlegden dat de uitgave van Trouw: mededeelingenblad werd gestaakt. Zonder de titel Trouw zou het als Mededeelingenblad tot begin februari in West-Brabant blijven verschijnen. De redactie werd gevoerd door Jan van der Pluym, de latere hoofdredacteur van de Volkskrant. ‘Na het voorlezen van de mededeeling in de meeste Katholieke kerken van Breda en na het zich realiseeren van de actie hier en daar tegen ons gevoerd, stond het voor de leiding en de redactie van Trouw vast: wij gaan, wij moeten gaan!’ Katholieken en protestanten hadden ‘in hartversterkende eensgezindheid’
‘Wij wenschen geen strijd’
Trouw verspreid; ze hadden evenzeer hun leven gegeven voor ‘een zich op den grondslag van het Christendom baseerend orgaan dat strijdt voor eensgezindheid in het herrijzende Nederland en dat vecht voor een “als broeders samen wonen”’. Dan was het onverdraaglijk als ‘neutraal’ te worden gebrandmerkt, schreven Sol en Govers. Protestants was Trouw: mededeelingenblad evenmin, stelden ze uitdrukkelijk. Het gaf ‘voorlichting over actueele problemen volgens de wet van Christus voor zoover Katholieken en Protestanten die gemeenschappelijk belijden’. ‘Hierbij komt’, voegden zij eraan toe, ‘dat alleen de nog in het bezette gebied vertoefende hoofdredacteur het recht heeft Trouw in een zekere richting te sturen, ware hij dit althans van plan, wat wij op goede gronden meenen te moeten betwijfelen.’
    De beslissing te stoppen zal echter ook zijn ingegeven door de realiteit: tegen een bisschoppelijke vermaning was moeilijk op te tornen. Sol en Govers konden er gevoeglijk vanuit gaan dat ze vrijwel alle katholieke verspreiders en lezers kwijt waren. Bovendien betekende het opheffen van het mededelingenblad niet dat de stem van Trouw zou zwijgen. Vanaf 30 november gaven Sol en Govers namens Trouw ook een wekelijkse ‘editie voor bevrijd Nederland’ uit die ook in Breda en omstreken verscheen. ‘Dit weekblad zal het forum zijn waarop wij onze ideeën zullen blijven verkondigen en zullen blijven schrijven voor de eensgezindheid, in Christelijken geest die ons land groot en goed kan maken en tegen alles wat die eensgezindheid ondermijnt’, beloofden Sol en Govers in het laatste nummer van Trouw: mededeelingenblad.

De ‘les van Gestel
‘Protestantsch noch Katholiek’, vechtend voor ‘een “als broeders samen wonen”’ en uitdragend ‘de eensgezindheid-in-Christelijken geest’: het waren illusionaire woorden die vooral aan Ton Govers moeten worden toegeschreven. Henk Sol wist wel beter. Hij werkte van het begin af aan voor Trouw en wist heel goed welke achtergrond de krant had. Dat had hij vlak na haar oprichting van Kees Streef gehoord, dat las hij in de artikelen, dat hoorde hij op de weekends. Tegen katholieke verspreiders en lezers zei hij dat Trouw geen antirevolutionair maar een positief-christelijk blad was, tegen beter weten in. Govers was minder bekend met de geestelijke ligging van Trouw en koesterde de hoop dat de eensgezindheid tussen katholieken en protestanten die hem in Sint-Michielsgestel zo had getroffen, na de bevrijding zou standhouden. Dat moet niet zo worden opgevat als zou Govers zijn gegrepen door de ‘geest van Gestel’. Hij wilde ‘eensgezindheid’, niet de ‘eenheid-in-alles’ van de Nederlandse Volksbeweging (NVB), schreef hij in een van de laatste nummers van Trouw: mededeelingenblad. ‘Want die eenheid nivelleert, zij berooft ons van de typische markante, karaktertrekken.’ In Sint-Michielsgestel begrepen en hielpen protestanten en katholieken elkaar zonder iets van hun beginselen af te doen. Die geest wilde Govers in Trouw laten voortleven, maar de kanselboodschap van 10 december maakte dat tot een illusie.
    Govers uitte zijn teleurstelling in het artikel ‘Improvisaties over Kerstmis’ dat op 21 december in het vierde nummer van Trouw: editie voor bevrijd Nederland verscheen. Daarin probeerde hij de sfeer op te roepen van de twee ‘oecumenische’ kerstvieringen die in Sint-Michielsgestel hadden plaatsgevonden. Die vieringen had Govers overigens zelf niet meegemaakt want hij was pas begin 1943 naar Gestel overgebracht en op 20 december van dat jaar vrijgelaten.
    In 1942 stond volgens Govers een ‘sadistische’ commandant aan het hoofd van Sint-Michielsgestel. Na een overtreding van het kampreglement had hij de kerstviering verboden. Katholieken en protestanten hadden daartegen ‘in hartverheffende eensgezindheid’ geprotesteerd, tevergeefs. Op kerstavond was er op een van de zalen een priester opgestaan. Kon er niet in alle stilte een nachtmis worden opgedragen? Op de zaal sliep ook een abt – hij was bereid de mis op te dragen. Maar wat zouden de protestanten op de zaal ervan vinden? Niet zonder aarzeling werden ze van het voornemen op de hoogte gebracht; ze toonden zich enthousiast. ‘Een orthodoxe dominee uit Zeeland’ bood aan de mis in te leiden met het zingen van oude kerstliederen. Om half twaalf begon de Zeeuwse predikant te zingen. ‘De Protestanten
‘Buiten schreeuwen de schildwachten tot elkaar: Keine besondere Vorkommnisse...’
liggen of staan in hun kribben en luisteren, de Katholieken staan bij een geïmproviseerd wankel altaar en luisteren. En aller harten verheffen zich tot God en aller gedachten gaan naar huis.’ Om twaalf uur ging de abt naar het altaar. Hij fluisterde de gebeden van het misformulier, over de hoofden van de geknielde katholieken, tot de protestanten in hun bedden. ‘Buiten schreeuwen de schildwachten (Nederlandsche S.S.’ers) tot elkaar: Keine besondere Vorkommnisse. Keine besondere Vorkommnisse... Bij ons vieren Protestanten en Katholieken gezamenlijk den Kerstnacht, dien nacht waarin de Hemelen den Gerechte dauwden!!!’
    Een jaar later waren de omstandigheden gunstiger. Er was een andere commandant gekomen, die oogluikend toestond, dat katholieken en protestanten zondags ieder een dienst hielden. Voor de kerstnacht bereidden de katholieken een ‘echte’ nachtmis voor; een groot koor studeerde een driestemmige mis in. Vlak voor kerst werd echter een groot deel van de kampbevolking ontslagen; van het koor bleef niet veel over. Protestanten boden aan de lege plaatsen op te vullen. Tijdens de kerstnacht zong een voor meer dan de helft uit protestanten bestaand koor ‘in perfect Gregoriaansch’ de mis: ‘Eere aan God in den hooge en op aarde vrede aan den menschen van goeden wil’. De preek ging over ‘de eensgezindheid aller Christenen’.
    Govers stelde uitdrukkelijk het verhaal van ‘beide Kerstfeesten-achter-prikkeldraad’ niet te vertellen uit liefde voor idylle – voor ‘schoone vertelsels’ was het de tijd niet. Hij had zijn ‘Improvisaties over Kerstmis’ geschreven als ‘les’ voor allen, ‘die nu al zoeken naar dat ons verdeelt en niet naar dat wat ons bindt’. Over een paar dagen vierden katholieken en protestanten in het zuiden na vijf jaar weer kerstfeest in vrijheid, op eigen wijze, maar vanuit hetzelfde besef: ‘dat het Licht van Bethlehem het waarachtige Licht is, dat alle menschen verlicht en dat in dit Licht het herstel van Nederland moet geschieden, wil althans Nederland groot en goed worden’. Waarom elkaar daartoe niet de hand reiken, vroeg Govers zich af. ‘Dat Sint-Michielsgestel leere hoe dat kan.

‘Wachter, wat is er van den nacht?’
Aan het episcopaat was Govers’ ‘les van Gestel’ niet besteed en evenmin aan de Zeeuwse literator Rudolf van Reest (pseudoniem van K.C. van Spronsen), vooral bekend door zijn in 1937 verschenen Levensroman van dr. H. Colijn. Vanaf december 1944 ging Van Reest artikelen schrijven voor Trouw: editie voor bevrijd Nederland, vermoedelijk op verzoek van de hoofdredactie van Trouw. ‘Ik zie er mijn oude trouwe Parker-vulpen eens op aan. Kan ik haar weer in volle vrijheid gebruiken?’, schreef Van Reest nog ongelovig in zijn eerste bijdrage die in het nummer van 14 december verscheen. Door zijn weigering zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten, was het hem sinds het voorjaar van 1942 niet meer mogelijk geweest te publiceren; zijn toen juist verschenen biografie van Bilderdijk was in beslag genomen. Onder zijn echte naam K.C. van Spronsen was hij er begin 1944 echter wel in geslaagd De waarheid luistert nauw te laten verschijnen. Het betrof de briefwisseling van de Kamper theoloog prof.dr. K. Schilder met de generale synode over het leerstellig conflict over de ‘veronderstelde wedergeboorte’, dat door de synodeuitspraak van 1942 op de spits was gedreven. Dat conflict had in augustus 1944 tot de ‘Vrijmaking’ geleid waarin Van Reest Schilder was gevolgd.
    Het eerste beschouwende artikel dat Van Reest voor Trouw uit zijn Parker liet vloeien, verscheen in het nummer van 6 januari en droeg de veelzeggende titel ‘Wachter, wat is er van den nacht?’ Met een aantal ferme pennenstreken nam hij afstand van Govers’ ‘Improvisaties over Kerstmis’. ‘Het koor der idealistische humanisten heeft op het Kerstfeest opnieuw gezongen van de “Vrede voor allen die van goeden wille zijn”!’, schreef Van Reest ietwat schamper. ‘Men heeft het oude liedje van de evolutie der menschheid weer aangeheven. Eens nietwaar, zal de tijd komen, dat de menschheid verstandiger wordt, dat het licht voorgoed over de duisternis zal zegevieren, dat er vrede en vrijheid en geluk op aarde wonen zullen.’ De roep om ‘eensgezindheid’, zoals die in het bevrijde zuiden klonk, was volgens Van Reest de nieuwste versie van het ‘altijd durende, eentonige refrein’: ‘We zullen het beter doen dan onze vaderen’. Eens te meer bleek, dat de mens hardleers was. Hij dacht zich ‘een berg van tweemaal duizend jaren van den hals af te schudden’, zo sprak Van Reest met Da Costa, een van de voorlopers van de antirevolutionaire richting. Christus duldde echter geen strepen onder het verleden. Hij trok ‘de ééne organische lijn van de geschiedenis der menschheid door naar haar heerlijke einde, naar Zijn koninklijk welbehagen’. En die ontwikkelingsgang kende geen ‘romantiek, met een zoete Kerstnacht, vol engelenzang en zielsaandoening, en droomerij’, maar ‘tweedracht, bloed, vijandschap en tenslotte het kruis’.
    Met ‘Wachter, wat is er van den nacht?’, zette Van Reest de nieuwe toon van Trouw in bevrijd Nederland, een onmiskenbaar antirevolutionaire toon. Zeker, in zijn pleidooien voor terugkeer van de ‘antithese-politiek’ schreef hij dat die politiek als ‘feitelijke staatkundige noodwendigheid’ ook door de rooms-katholieken was erkend. Hij roemde zowel dominees als pastoors voor hun heldhaftige houding tijdens de oorlog. En de rooms-katholieke drs. G. van Delft mocht schrijven over ‘Katholieken en politiek’. Maar dat alles deed weinig af aan de antirevolutionaire toon van de krant. Ook artikelen als ‘De christelijk-nationale gedachte’, ‘Colijn’ en ‘Naar een Christelijke Volkspartij’ (een pleidooi voor samengaan van ARP en CHU na de bevrijding), die uit de krant in het noorden werden overgenomen, lieten over het karakter van Trouw weinig misverstand bestaan.


Print: Hoofdstuk 4 – ‘Bovengronds in bevrijd gebied’

Print: Hoofdstuk 4 – ‘Bovengronds in bevrijd gebied’

© Bak schrijft !     |     Historicus, schrijver en redacteur Peter Bak