Cor Pijl (1910-1986) met zijn bruid, 1936
(Foto M. Dekker-Pijl, Zaandam)
| |
Twintig jaar lang was hij Alkmaars hoofdinspecteur van politie: Cor Pijl.
Van 1950 tot 1970 was deze geboren Amsterdammer een bekende Alkmaarder.
Hij woonde in de Lyceumstraat en straalde het gezag uit van een klassieke
diender die nog niet tot onze beste vriend was gedegradeerd.
‘We hadden respect voor deze politieman,’ aldus ras-Alkmaarder Kees Wortel.
‘Hij keek streng en zat immer kaarsrecht op zijn fiets met stangenremmen.’
De fietsende hoofdinspecteur, die trouwens ook een
fanatieke voetballer was, werd tijdens de Duitse bezetting ruim twee jaar
lang als gijzelaar vastgehouden. Hij werd op 13 juli 1942 opgepakt en naar
het Noord-Brabantse Haaren overgebracht. Daar hadden de Duitsers een
grootseminarie (opleidingsschool voor priesters) in beslag genomen en
er vervolgens een gijzelaarskamp van gemaakt. Meer dan zeshonderd opgepakte
mannen werden er op die dertiende juli binnengebracht, veel landelijke
en lokale bekendheden. ‘Deze gijzelaars zullen bij daden van sabotage der
bevolking aangepakt worden,’ zo was dezelfde dag in alle kranten te lezen.
‘Zij staan borg met hun leven.’ Voerde het verzet een aanslag uit,
dan werd een aantal gijzelaars voor het vuurpeloton gezet.
‘Ik voelde me als een konijn voor kerstmis,’ verwoordde de Rotterdamse
schroefboutenfabrikant Paul Lubbers, vader van de latere premier,
zijn benarde positie naderhand.
Voetballen achter het prikkeldraad
Cor Pijl is 42 jaar oud en vader van twee kleine kinderen wanneer hij in juli
1942 wordt gegijzeld. Sinds 1936 is hij inspecteur van politie in Dordrecht en
woont hij met zijn vrouw Maria (‘Rie’) aan de stille Achterweg. Eind 1938
openen ze er hun deur voor een joods gezin (vader, moeder, zoon) dat
nazi-Duitsland is ontvlucht. Ruim drie jaar later, in 1942, helpt Pijl
de moeder, inmiddels weduwe, aan een onderduikadres in Dordrecht.
Dan staat de gereformeerde inspecteur inmiddels wijd en zijd als
‘deutschfeindlich’ te boek, wat de Sicherheitsdienst ertoe brengt
zijn naam op de lijst met kandidaat-gijzelaars te plaatsen.
Op maandag 13 juli 1942 rijdt de overvalwagen voor: Pijl wordt gearresteerd
en naar kamp Haaren afgevoerd.
Vanaf de eerste dag houdt Pijl een dagboek bij.
De gijzelaars hebben het in Haaren best goed. Ze zitten niet in cellen
opgesloten, ze kunnen zich vrij bewegen en mogen van thuis onbeperkt
voedselpakketten ontvangen. ‘Als je ziet wat we verorberen, heb
je geen idee dat we in een concentratiekamp zitten,’ schrijft Pijl
in zijn dagboek. Dat heeft hij evenmin als hij comfortabel in de zon
zit en het beschaafde geplok van tennisballen hoort. Het seminarieterrein
kent twee tennisbanen waar druk wordt gespeeld. Denk de oorlog en
het prikkeldraad weg en je waant je zowaar in een vakantiekamp.
De voetbalsport wordt er niet minder druk beoefend, ook door Pijl,
die aan zijn dagboek toevertrouwt zelfs op zondag een balletje te hebben getrapt.
Thuis is voetballen op de dag des Heeren streng verboden. Maar ach,
het had de eerste twee weken van zijn gijzeling voordurend geregend,
en die zondag was het eindelijk droog…
De wanhoop op het gezicht
Op 8 augustus 1942 dringt in het kamp het bericht door dat in Rotterdam een
aanslag is gepleegd op een trein met Duitse militairen. Een baanopzichter
is zwaargewond geraakt; de militairen zijn ongedeerd gebleven. Vooral de
Rotterdammers in het kamp beginnen zich grote zorgen te maken. Zullen de
gijzelaars uit de stad of streek waar de aanslag heeft plaatsgenomen niet
als eersten worden gefusilleerd? Cor Pijl ligt op de kamer met Chris Bennekers,
die in Rotterdam commissaris van politie is. ‘Bennekers is heelemaal uit
zijn roer geslagen en ligt spoedig in bed,’ schrijft Pijl op de avond van
8 augustus 1942 in zijn dagboek.
De Duitsers stellen een ultimatum: uiterlijk 14 augustus,
middernacht, dienen de daders van de aanslag op de Wehrmachttrein in hun
handen te zijn. Hetzij door zichzelf melden, hetzij door toedoen van de
bevolking, in de vorm van aanwijzingen die tot hun aanhouding leiden.
Zo niet, dan zullen gijzelaars worden gefusilleerd. In Haaren is de
spanning natuurlijk om te snijden. Is het ultimatum een dreigement
of zullen de kogels straks werkelijk gaan fluiten?
De Rotterdamse commissaris
van politie Christoffel Bennekers was een van de vijf
gijzelaars die op 15 augustus 1942 werden doodgeschoten.
| |
Op 14 augustus, ’s avonds om halftien, wordt Pijls
kamergenoot Bennekers bij de kampcommandant geroepen. Hij moet zijn
spullen pakken. De bewaking is inmiddels op dubbele sterkte gebracht.
Vanuit de aula is te zien hoe twee mitrailleurs worden opgesteld;
op de gangen drommen gijzelaars in pyama’s samen. ‘O, o, wat een vreeselijke
oogenblikken,’ aldus Pijl in zijn dagboek. Bennekers vult zijn koffer,
een soldaat wijkt geen moment van zijn zijde. ‘Hij gaat, weer begeleidt
door den soldaat, naar de w.c.,’ schrijft Pijl. ‘Als hij terugkomt neemt
hij nog 3 broomtabletjes voor de zenuwen. Hij huilt niet, maar de wanhoop
is op zijn gezicht te lezen. Hij is dof.’
Pijl pakt de koffer op en loopt met Bennekers mee
naar de kamer van de commandant. Daar treffen ze een tweede gijzelaar uit
Rotterdam: Willem Ruijs, directeur van rederij Lloyd. Zittend in een overvalwagen,
geflankeerd door SS'ers met bajonetten op de geweren, verlaten Bennekers en
Ruijs tegen elven het kamp. Een uur later verloopt het ultimatum.
Zwarte zaterdag
De volgende morgen is het zaterdag 15 augustus 1942 en worden de gijzelaars om negen uur naar het voetbalveld
gecommandeerd. Pijl heeft het allemaal in zijn dagboek vastgelegd: hoe ze
in carrévorm en met knikkende knieën staan opgesteld en hoe twee hoge SD'ers
komen aanlopen. Eén neemt het woord en maakt bekend dat in de vroege morgen
vijf gijzelaars zijn doodgeschoten: Christoffel Bennekers, Willem Ruys en drie
gijzelaars uit een ander kamp, in het naburige Sint-Michielsgestel.
De Duitse bezettingsmacht, zo zegt de SD-officier, betreurt de terechtstelling
ten zeerste, maar wijst iedere verantwoordelijkheid van de hand. Die berust
bij de Nederlandse regering in London. Haar ophitsende boodschappen,
overgebracht via Radio Oranje, hebben tot de aanslag in Rotterdam geleid.
En tot de jammerlijke dood van vijf gijzelaars. Dan treedt de officier
terug en beveelt de kampcommandant: ‘Sie können abtreten.’ Een gijzelaar
stapt naar voren en vraagt een minuut stilte te mogen houden. Dat mag.
Sommige gijzelaars staan te snikken; anderen klemmen de kaken opeen en
ballen de vuisten. De oorlog was dan toch het kamp binnengekomen.
Cor Pijl zou nog twee lange jaren in gijzeling doorbrengen.
Pas in september 1944 werd hij vrijgelaten. Toen omvatte Pijls dagboek
inmiddels meer dan zevenhonderd kantjes. Ook een tweede fusillade, in
oktober 1942, legde hij vast. Niet minder aangrijpend zijn Pijls passages
over de joden die Haaren werden binnengebracht. Eind augustus 1942 schreef
hij: ‘De in dit gebouw ook gevangen zittende Jooden moeten weg en worden
overgebracht naar een kamp in Drenthe, een ander zegt naar Polen.’
Begin december 1942 zag Pijl een vrouw met een klein jongetje op de
binnenplaats van het seminarie lopen: ‘De moeder is een Joodsche,
ze draagt een ster. De vader moet in Polen dood gegaan zijn.
Zoo wordt onder dit dak nog heel wat ellende geleden.’
Bronnen
Het dagboek van Cor Pijl wordt bewaard op het Instituut voor Oorlogs-,
Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) in Amsterdam. De passages in dit artikel
zijn afkomstig uit de
Domklok, opinieblad van het theologicum Haaren, derde jaargang, 1946
Stolpersteine Dordrecht
Kees Wortel,
‘Inspecteur Pijl’
W. Boerhave Beekman e.a. (red.),
Gedenkboek gijzelaarskamp Haaren (Den Haag 1947)
>
Paul Fornerod, de man met het bruine koffertje
>
Jo Juda, violist in voortdurende spanning
>
Willem Wagenaar, een gijzelaar en zijn zoon
>
Anton Constandse, vrijdenker in gevangenschap
>
De vijftien doden van 16 oktober 1942: het verhaal
van gijzelaar Hein Vrind