Dames en heren,
Toen ik tien weken geleden de tekst voor mijn boek had afgerond en behoefte had
de zinnen eens te verzetten, las ik de roman
The sense of an ending van de Britse
schrijver Julian Barnes. Van dat verzetten van de zinnen kwam weinig terecht.
Ik was nog geen dertig pagina’s onderweg of een van de personages haalt een
uitspraak van een historicus aan. Die luidt als volgt: ‘Geschiedenis is de
zekerheid die ontstaat op het punt waar de gebreken van de herinnering en
de onvolkomenheden van de documentatie samenkomen.’
Meteen was ik weer terug bij het boek dat vandaag wordt gepresenteerd.
Want de documentatie over de geschiedenis van kamp Haaren, het archiefmateriaal,
is vérre van volkomen. Van Duitse kant is er vrijwel niets overgebleven:
vermoedelijk verbrand aan het einde van de oorlog. Van de gijzelaars die
in dit gebouw zijn vastgehouden is weliswaar veel correspondentie bewaard gebleven,
maar van de gevangenen weer stukken minder. Van beide groepen, de gijzelaars en
de gevangenen, is nog maar een handvol in leven. Hun herinneringen zijn driekwart
eeuw oud en sterk getekend dan wel vertekend. Waarmee ik niet wil zeggen dat
ze zonder waarde zijn.
‘Geschiedenis is de zekerheid die ontstaat op het punt
waar de gebreken van de herinnering en de onvolkomenheden van de documentatie
samenkomen.’ Op dat punt heb ik vaak gestaan. Wat dat betreft is ons samenkomen
op deze dag treffend. Precies 74 jaar geleden, op 26 mei 1944, werden uit
dit gebouw veertien ter dood veroordeelde gevangenen weggevoerd. Ze vielen
niet veel later in de Loonse en Drunense duinen voor een vuurpeloton.
Hun lichamen zijn nooit gevonden. De historicus wil de ware toedracht weten;
nazaten zijn al 74 jaar op zoek naar de laatste rustplaats van deze veertien mannen.
De onzekerheid van de geschiedenis doet ze samen optrekken: de nazaten en de historicus.
Deze verbintenis heb ik tijdens mijn onderzoeksperiode
vaak ervaren. Ik heb contact gehad met kinderen en kleinkinderen van gijzelaars
en gevangenen, ook met neven en nichten. Dikwijls was er dan de vraag hoe het
kampleven in Haaren was verlopen. Was het niet zo dat het eigenlijk wel meeviel?
Stond kamp Haaren binnen de Sicherheitsdienst niet als ‘sanatorium’ bekend?
En kom, laat ik er dan meteen maar de vraag op volgen die ik vorig jaar ook al
in dit gebouw heb laten horen: wat kan een studie over een sanatorium meer
opleveren dan een verhaal van stilletjes op een kamer zitten en goed worden
verzorgd? Of anders geformuleerd, refererend aan de ondertitel van deze bijeenkomst:
welke ‘nieuwe perspectieven’ kan een boek over kamp Haaren opleveren?
In de uitnodiging voor deze bijeenkomst staat ook het
volgende vermeld: ‘Bak belicht de complexe geschiedenis van kamp Haaren
consequent vanuit het perspectief van de gedetineerden.’ Dat klopt –
en dat is zeker geen briljante vondst van de auteur.
Ik loop,
als het ware,
in het
gebouw rond
Ik had gewoon geen andere
keuze: de gedetineerden hebben namelijk het meeste archiefmateriaal nagelaten,
vooral de gijzelaars. Zij mochten zes keer per maand naar huis schrijven en
hebben, profiterend van hun bewegingsvrijheid en het milde kampregime,
illegaal nog veel méér schrijfwerk dit gebouw uit weten te krijgen.
De gevangenen mochten maar eens per drie weken schrijven en hadden,
omdat ze op cel zaten, weinig mogelijkheden om ook clandestien brieven te versturen.
Goed, eerlijk is eerlijk: ik had natuurlijk wel een keuze.
Voor mijn boek had ik tot uitgangspunt kunnen nemen de vraag welke plaats dit kamp
had in het repressieve apparaat van de Duitse bezetter, in Nederland of andere bezette
landen. In heel Europa zijn gijzelaars vastgezet: hoe verhield de reden van hun
detentie en hun lot zich met de Haarense gijzelaars? Vanaf januari 1943 werden
in dit gebouw geen gijzelaars meer vastgehouden en was het alleen nog als
Polizeigefängnis in gebruik. Dergelijke oorden waren er meer: in welk perspectief
moet Haaren dan worden geplaatst?
Laat ik klare wijn schenken: liefhebbers van dergelijke
organisatorische en vergelijkende aanpakken zullen in mijn boek weinig van hun
gading vinden. Ik ben een verhalenschrijver. Verhalen over mensen. Ik wil weten
hoe een gijzelaar of een gevangene zich heeft gedragen en wat hij of zij heeft
gedacht. Ik wil me in hem of haar verplaatsen. Dit onderscheidt het boek dat
vanmiddag wordt gepresenteerd van de studies die de achterliggende jaren over
de kampen Vught en Amersfoort zijn verschenen, respectievelijk van Marieke
Meeuwenoord en Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel. Zij zijn beschouwers van
afstand, ik loop als het ware in dit gebouw rond.
Verhalen over mensen beginnen vaak met alleen maar een naam.
In dit gebouw hebben vierduizend gedetineerden gezeten: een kleine duizend
gijzelaars en ruim drieduizend gevangenen. De gijzelaarsnamen staan in
twee gedenkboeken; de namen van de gevangenen in een inschrijfboek en een
cellenboek. Al die vierduizend namen heb ik op internet nagezocht.
Iedere ochtend een halfuur, soms een uur: een jaar lang, zoekend naar nabestaanden,
met nog onbekende verhalen, misschien wel met brieven of dagboekaantekeningen.
Dat mannen van naam als Jan de Quay, de latere premier, en Frits Philips hier
zijn gegijzeld en dat agenten van het Englandspiel hier gevangen hebben gezeten:
het is bekend. Het beruchte Spiel en de grote namen zullen tot in lengte van jaren
aan kamp Haaren gelinkt blijven, maar ze lijken ook een slagschaduw te vormen die
het zicht op andere namen en verhalen belemmert. Voor gijzelaar Jan Poerink,
een rechter uit Vught, wees internet me de weg naar een kleinzoon in Zeist,
van wie ik honderden brieven in bruikleen kreeg. Willem Speets was een uit
kamp Amersfoort afkomstige communistische gevangene die hier was tewerkgesteld;
via internet kwam ik bij een kleinzoon in Alkmaar terecht, die de brieven van
zijn grootvader in een metalen kistje bewaart.
Ook in reguliere archiefinstellingen worden correspondenties
bewaard, of dagboekaantekeningen. Ze zijn echter zelden gelezen, omdat ze
veelal afkomstig zijn van gedetineerden zónder grote naam. En ook omdat dit oord,
deze plaats, de naam heeft een 'sanatorium’ te zijn geweest. Of vakantiekamp,
Herrengefängnis. Dat klinkt braaf en saai.
Loe Koning als stuurman op de grote vaart, 1925.
(Foto Kees Koning)
| |
Nou, laat ik dan nog eens zo'n onbekende naam noemen:
Louis Henri Koning. In 1947, in het gedenkboek over gijzelaarskamp Haaren, is
hij een paar keer genoemd. Daarna nooit meer. Loe Koning was, evenals Willem
Speets, een van de zogenaamde ‘Amersfoorters’: een communistische gevangene
die uit kamp Amersfoort was gehaald en hier in de huishoudelijke dienst
werkzaam was. Koning was een stuurman op de grote vaart die in de crisisjaren
brodeloos was geworden en zich tot boekhouder had omgeschoold. Híj had de
dagelijkse leiding over kamp Haaren. Heinrich Wacker, de goedmoedige, soms ook
wankelmoedige commandant, voer blind op Koning. Samen zaten ze op kantoor:
Wacker strak in uniform, Koning in een aftands legerkloffie. De SD'er deed
erg zijn best gezag uit te stralen, maar de werkelijke commandant was een
kaalgeknipte communistische gevangene in een vaalgroen pakkie.
Saaie geschiedenis? Nee: omgekeerde wereld.
Koning hield een inschrijfboek bij, dat register met al
die namen. Ook met de namen van 190 joodse gevangenen. Ze zaten hier gelijktijdig
met de gijzelaars, maar daar lees je in het gedenkboek dat de gijzelaars in 1947
uitgaven bijna niets over. Maar dan ga je brieven lezen, en dagboeken, en ook de
processenverbaal van verhoren die zowel gedetineerden als SD'ers en bewakers na
de oorlog zijn afgenomen.
Haaren was een venster op een
voorportaal van de holocaust
En dan stuit je op een bizarre kampwereld. Gijzelaars
deden zich op hun kamers tegoed aan gebakken aardappelen met biefstuk, om
vervolgens voldaan een brief naar huis te schrijven waarin ze vroegen per
kerende post hun tennisrackets en golfclubs op te sturen. Maar even later
zorgde een terloopse blik op de binnenplaats voor een schok: daar liepen
joodse gevangenen. Vermeend vakantiekamp Haaren was een venster op een
voorportaal van de holocaust.
Haaren kende grote tegenstellingen, maar was een kleine
wereld: vijftien vierkante meter. Want zo groot waren de kamers van de leerlingpriesters
die in de loop van 1942 tot cellen zijn verbouwd. Létterlijk microhistorie: vier,
vijf, soms zelfs zes gevangenen op vijftien vierkante meter, de hele dag, op een
kwartier of halfuurtje luchten na. Eten, praten, soms ook kibbelen of erger, kaarten,
slapen, lezen en eens in de drie weken een brief naar huis schrijven. En piekeren
natuurlijk: bang wachten. Maar lang niet altijd hopeloos wachten.
Spoor die brieven op, lees ze goed en je stuit op optimisme.
Volgens Loe de Jong was dit verdringing van ‘een diepe angst voor de toekomst’.
Deze angst was in dit gebouw echter allerminst wijdverbreid. Dat kwam door de
luxe en schone accommodatie, de goede behandeling, de toereikende voeding.
De gevangenen behielden hun menselijke waardigheid, ook omdat ze hun eigen
kleren droegen en niet werden kaalgeschoren. Daardoor was het oord van bang
wachten ook een kamp van goede hoop.
Zeg ‘Duits kamp’ en in de collectieve herinnering doemen
sterk vermagerde gestalten in smerige barakken op. Hier, in Lager Haaren, kwam het
voor dat gevangenen bij de warme radiator de knopen aan hun overhemd zaten te verzetten,
omdat ze wat kilootjes waren aangekomen. Hoop kon daardoor tot grote hoogten stijgen,
om van het ene op het andere moment schokkend vals te blijken. Zoals voor Jacob Jan Hage,
een 22-jarige landbouwer uit Sint-Maartensdijk, daar beter bekend als ‘Nap’ Hage.
Hij was in maart 1944 betrokken geweest bij een overval op een distributiekantoor.
Niet zo best natuurlijk, maar in Polizeigefängnis Haaren deed hoop leven, ook voor Nap Hage.
Op 24 mei 1944 stortte zijn wereld in: hij werd ter dood
veroordeeld. Twee dagen later, vandaag op de dag af 74 jaar geleden, stond Nap
Hage met dertien andere mannen voor een vuurpeloton in de Loonse en Drunense
Duinen. Vier stenen dragen de namen van de veertien doden van 26 mei 1944.
Voeg er nog vijfhonderd namen bij en je hebt het antwoord op de vraag waartoe
het bange wachten in Haaren heeft geleid. Op deze plaats zelf zijn slechts
twee gevangenen gestorven, onder buitengewone omstandigheden. Maar van de
drieduizend gevangenen die hier hebben gezeten, in al die gerieflijke kamertjes,
zijn er vijfhonderd, misschien wel zeshonderd élders geëxecuteerd of in een
Duits kamp aan ontberingen gestorven. Of omgekomen tijdens een dodenmars vanuit een kamp.
The sense of an ending: het gevoel van een einde. Hét einde:
dat hebben velen van die vijfhonderd gevangenen hier, in Haaren, waarschijnlijk
niet voorvoeld. Omdat het een kamp van goede hoop was. Dat de weg vanuit dit
gebouw naar een fusilladeplaats of een oord van dood en verderf kon voeren:
het was eigenlijk ondenkbaar. Ook voor de nabestaanden, van wie niet weinigen
nooit achter de preciese plaats van het einde zijn gekomen. Des te belangrijker
is daarom het gebouw waarin we vandaag bijeen zijn, de plaats die niet voor
niets Gedenkplaats Haaren heet.
Welk nieuw perspectief biedt mijn boek nu? Het corrigeert
een sinds jaar en dag bestaand beeld: van sanatorium of vakantiekamp Haaren
naar een venster op de holocaust en een oord van een uitgestelde dood. Hieraan
ligt onderzoek ten grondslag. Ik mag misschien van niemand verlangen vierduizend
namen te googlen, maar ik ben ervan overtuigd dat ons, wat de jaren 40-45 aangaat,
nog vele namen en dus ook verhalen onbekend zijn. Die moeten we naar boven halen,
door onderzoek te doen en ze op te schrijven.
Brieven en dagboekaantekeningen, maar ook egodocumenten en
interviews zijn pijlers onder microhistorie en sleutels tot begrip van gevangenschapservaringen.
Ervaringen van vervolging: van verwarring en verontrusting, hoop en wanhoop, geruchten en
speculaties, tragiek en heroïek. Ismee Tames, verbonden aan het NIOD en bijzonder hoogleraar
in Utrecht, heeft dit in haar
inaugurele oratie ‘liminale’ ervaringen genoemd. Liminaal betekent
overgang, grens. De gevangene bivakkeert op de grens van twee werelden: afgezonderd van
de maatschappij, bang wachtend op wat komen gaat.
Ismee Tames liet zich in haar oratie niet uit over de
methodiek om liminale ervaringen te achterhalen. Die hoeft volgens mij niet zo
ingewikkeld te zijn: archiefmeters maken. Wat daar nieuw aan is? Niets, moet ik
eerlijk zeggen. Ik heb echter de indruk dat archiefonderzoek minder
vanzelfsprekend is geworden.
Op je gat gaan zitten en
onderzoek doen
Dat heeft vermoedelijk te maken met geld en
geduld, tegen de achtergrond van een samenleving die steeds haastiger en
kortzichtiger wordt. Een samenleving die van historisch onderzoek
(Ismee Tames gaf dit ook aan) richtinggevende wenken over identiteit en verantwoordelijkheid
lijkt te verwachten. Dergelijke wenken hebben echter alleen zeggingskracht
als aan de volgende voorwaarde is voldaan: op je gat gaan zitten en onderzoek doen.
Dan lees je, om een voorbeeld te noemen, een brief van
een achttienjarige Muloleerling die hier, in Haaren, ter dood is veroordeeld.
Hij heeft gratie gevraagd. Afwijzing betekent de kogel, toekenning transport
naar Duitsland. Maar gratie vragen betekent ook, zo vindt de jongeman, dat hij
zijn makkers die al niet meer te redden zijn in de steek laat. Dus dan ook samen,
hand in hand, de dood in? Maar je hecht toch ook het leven, aan je familie –
dus daarom toch maar gratie gevraagd, in de wetenschap echter dat op transport
gaan een ongewisse toekomst betekent, misschien wel ondraaglijke ontberingen.
Is die kogel dan toch niet beter? ‘Ik weet werkelijk niet hoe het met me is,’
schrijft de achtttienjarige in zijn laatste brief vanuit Haaren. ‘Het kan me
soms niet schelen en dan weer wel.’ Beter kan de plaats van herinnering,
waar we vandaag bijeen zijn, niet worden omschreven.
>
Mijn toespraak tijdens de presentatie van mijn boek op 26 mei 2018
>
Fotoreportage van Gerard Monté
>
www.efgoedbrabant.nl
>
Synopsis van mijn boek
> Boek verschenen bij
Uitgeverij Verloren
> Artikel in
Trouw
> Artikelen in Brabants Dagblad:
19 januari 2018
en
28 mei 2018
>
Reportage van Omroep Brabant
> Portretten van Haarense gijzelaars:
Paul Fornerod, de man met het bruine koffertje
Jo Juda, violist in voortdurende spanning
Willem Wagenaar, een gijzelaar en zijn zoon
Anton Constandse, vrijdenker in gevangenschap
Cor Pijl en zwarte zaterdag 15 augustus 1942
De vijftien doden van 16 oktober 1942: het verhaal
van gijzelaar Hein Vrind